Leider ACEHSE VERZETSBEWEGING wil Sumatraanse Confederatie Teungku Hasan M. di Tiro, nazaat van de roemruchte familie di Tiro, kwam in een recent interview in de Volkskrant (23 juni 1992) aan het woord. Hij vertelde over de aspiraties van de verzetsbeweging in Aceh, waarvan hij de leider is. In Aceh woedt nog altijd de strijd van het Bevrijdingsfront Aceh Merdeka (Vrij Aceh) tegen het Indonesische le ger met als einddoel "de bevrijding van geheel Sumatra". De heer di Tiro, wiens voorouders sinds 1874 een prominente rol speelden in de strijd tegen de Nederlanders, pleit ervoor dat Nederland, nu de betrekkingen met Indonesië zijn bekoeld, de oude banden met Aceh zal herstellen. Daarbij wijst hij op de grote natuur lijke hulpbronnen in Aceh en Sumatra. Hij is van mening dat Nederland een zekere morele plicht heeft tegenover Aceh, wijst erop dat al zijn voorvade ren zijn gesneuveld in de strijd tegen Nederland, maar spreekt wel zijn waardering uit voor de wijze waarop de Nederlanders in hun geschied schrijving de moed van de Acehers respecteren, iets wat van Aceh's te genwoordige tegenstanders, volgens de Teungku, niet is te verwachten. Hij vertelt dat hij als jongen naar het bui tenland werd verbannen en dertig jaar in Amerika heeft gewoond. In 1976 keerde hij zonder toestemming terug naar Aceh, "gewoon op het strand aan land gegaan". Tegenwoordig is zijn hoofdverblijf in Zweden en staat hij voortdurend in contact met Aceh. Ondanks verklaringen van Indonesi sche regeringszijde dat de verzetsbe weging is bedwongen, is volgens de leider het platteland in handen van het verzet. Het is een volksoorlog, te vergelijken met de strijd tegen de Ne derlanders. De lotgevallen van de Tiro familie, een beroemd geslacht van ulama's (Isla mitische schriftgeleerden) behoren tot één van de meest heroïsche en drama tische episodes uit de Aceh-oorlog. De Tiro-ulama's stammen af van een Javaanse hadji, die zich ooit in Pedir (Pidië) vestigde en in dat landschap een godsdienstige functie verkreeg. Zijn zoon genoot godsdienstonder wijs van een befaamde ulama uit de Tirostreek en daaraan ontleent het geslacht zijn naam "di Tiro". Naar het godsdienstige centrum Tiro in Pedir zonden vanouds Acehse families hun zoons om te worden onderricht in de leer van de Islam. De streng Islamitische ulama Sjech Saman Teungku di Tiro werd één van Tuangku Mohamed Dawot, de laatste sultan van Aceh, met twee lijfwachten. Door de Hol landers werd hij 'pretendent-sultan' ge noemd, omdat het sultanaat Aceh na de inneming van de kraton in Kota Radja in 1874 was afgeschaft. Sultan Mahmud III 1870- 1874) was het binnenland ingevlucht en over leed in hetzelfde jaar. Daarop werd de drieja rige Tuangku Mohamed Dawot, een klein zoon van een der vroegere sultans, door de rijksgroten tot sultan gekozen. Na de val van de kraton werd het hof in ballingschap ver plaatst naar Keumala in Pidië. Hoewel de macht van de sultan gering was, bleef zijn hof een centrum van Aceh's verzet. Nadat zijn gemalin, Teungku Potröë en zijn oudste zoon, Tuangku Ibrahim in handen van de Hol landse troepen waren gevallen, meldde Mohamed Dawot zich in Sigli. Na zijn verkla ring dat het rijk Aceh behoorde tot Neder- lands-lndië, werd hem een verblijfplaats in Kota Radja aangewezen. Wegens een (ver meend) complot, hij zou o.a. contact hebben gezocht met Japan, werd hij in 1907 naar Batavia verbannen, waar hij in 1939 overleed. (Foto: Koninklijk Instituut voor de Tropen) de voornaamste oorlogsleiders in de strijd tegen de Nederlanders. Hij had ook buiten Pedir grote invloed en door zijn deelname aan de oorlog werd het godsdienstige element er van versterkt, waardoor deze oorlog een "prang sabil", geloofsoorlog, werd. Als één van de belangrijkste leiders van de godsdienstige partij, de ulama's, had hij meer gezag dan de jonge pretendent-sultan van Aceh, Mohammed Dawot, die na de inne ming van de kraton van Kota Radja door de Nederlandse troepen in 1874, een hof in ballingschap in Keumala (in de bovenlanden van Pedir) had gevestigd. Deze pretend ent-sultan verleende Sjech Saman de titel "Hoofd van de Godsdienst". Met een aanzienlijke strijdmacht van 6000 man sloot Sjech Saman zich in 1876 aan bij het verzet. Drie genera ties van zijn geslacht zouden in de strijd vallen als sjahid (geloofsheld). In 1950 werd hij uitgeroepen tot natio nale held van Indonesië (in Jakarta werd een hoofdstraat naar hem ge noemd). Ook zijn zoons (T. Mat Amin, T. Majet, T. di Boekit, T. Lam bada en T. di Toengkob) speelden allen een belangrijke rol in het ver zet. Toen Sjech Saman in 1891 sneu velde, erfde zijn oudste zoon T. Mat Amin (gevallen in 1896) zijn titel en rang. De bovenlanden van Pedir (het berg achtige gebied van Tangsé en Geum- pang) waren het strijdtoneel van de Tiro Teungku's. Tot het bittere einde voerden zij daar een guerilla-oorlog. De vier andere zoons en twee klein zoons van Sjech Saman sneuvelden tussen 1904-191 I. Tussen 1909-191 I werden de laatste verzetsgroepen van de Tiro's door It. H.J. Schmidt met zijn marechaussee's bedwongen. Daarbij sneuvelde de laatste di Tiro, T. Tjit Ma'at, een jongen van vijftien jaar en zoon van T. Mat Amin op 3 december 1911. Twee andere klein zoons, een jongen van zes jaar en een baby van enkele maanden vielen in handen van de vijand. Tevoren had Schmidt nog een laatste, vergeefse poging gedaan, door middel van een brief, om T. Tjit Ma'at tot overgave te bewegen. Dit aanbod werd afge wezen, omdat de laatste di Tiro, evenals zijn vader, "sjahid" wilde worden. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 10