Eén van de vele begraafplaatsen met bijbehorende Tao-Tao in In de zijdespinnerij in Watansopeng.
de omgeving van Rantapao.
bezigheid maar Nico laat zich niet over
halen met ons mee te rijden, ondanks
dreigende regen, 's Middags inderdaad
de eerste forse tropische regenbui sinds
maanden, 't Is een waarschuwing voor
ons om vroeg te vertrekken als we via
Senkang aan de terugtocht naar Ujung
Pandang willen beginnen. De chauffeur is
het met ons eens en zo zijn we al om
kwart over zeven in de ochtend op weg.
Door de bui van gisteren is de weg hier
een daar toch al flink glibberig maar we
redden het en om een uur of elf zijn we
in Rapang. Vanaf Rapang nemen we een
ander route dan op de heenweg naar
Rantapao. Hier steken we de westelijke
poot van Zuid Sulawesi schuin over van
west naar oost naar Sengkang en
Watampone.
Na Pakangjene verandert het landschap.
Het land is vlak en er is nauwelijks ver
keer. Het enige verkeer dat we veelvul
dig tegenkomen zijn kleine, kittige paard-
jes die hier als rij- en vrachtdier gebruikt
worden. De rijstoogst is in volle gang.
Honderden zakken rijst liggen langs de
weg te wachten op transport. Al het
werk op het land gebeurt met de hand.
Een bos rijsthalmen wordt met de hand
gedorst door de bos een paar keer te
gen een schuinstaande plank te slaan
waardoor de korrels er uit vallen. Wan
nen gebeurt door de rijst met een platte
mand omhoog te gooien waarbij de wind
het kaf van de padi scheidt.
Vroeg in de middag zijn we in Senkang
waar we al snel een hotel vinden. Hotel
A. Pada is een soort familiehotel met
nette, frisse kamers voor Rp.20.000.
Als Lies en ik een wandeling in de stad
maken zien we dat de moskee er vlakbij
ligt en dat belooft weinig goeds voor de
nachtrust. We zijn wel heel nadrukkelijk
aanwezig in Sengkang want iedereen be
kijkt ons, bijna iedereen groet ons en
bijna alle kinderen willen ons een hand
geven.
We hebben de indruk dat hier vrijwel
uitsluitend Boeginees wordt gesproken
en heel weinig Indonesisch. Als we een
becakrijder vragen ons naar het meer te
brengen verstaat hij ons niet, terwijl we
ons tot nu toe bij elke becakrijder ver
staanbaar hebben kunnen maken.
Om half vijf de volgende ochtend
meldt de imam zich. Kennelijk heeft
hij de volumeknop helemaal open ge
draaid en we zijn al gauw klaar wak
ker. Na een kwartier stopt hij en net
als we weer bijna ingedommeld zijn
meldt hij zich opnieuw. Nu niet het
zangerige geluid van de oproep tot
gebed, nee hij gooit er nu een soort
preek tegenaan en houdt dat vol tot
tien voor zes. Imam de verschrikke
lijke. We zijn intussen allang ons bed
uit. De chauffeur staat de auto te
wassen en in de nog stille omgeving
laten tal van voor ons onbekende vo
gels zich horen. Er zitten vogeltjes die
fluiten alsof er miniatuur vuurpijltjes
worden afgeschoten.
Om half acht vertrekken we. We wil
len via Watansopeng naar Watam
pone. In Watansopeng worden zijde
vlinders en -rupsen gekweekt en 't
lijkt de moeite waard daar een om
weg voor te maken. De chauffeur
kent deze route en weet dat het een
flinke en bovendien fors stijgende om
weg is. Van te voren heeft hij dan ook
al een extra betaling bedongen voor
deze extra kilometers. Het wordt inder
daad een stevige klim over de bergen
maar desondanks zijn we al om half ne
gen in Watansopeng. In het centrum van
het stadje worden we verwelkomd door
duizenden krijsende kelelawar - vleer
muizen - die in dichte trossen boven de
weg in de bomen hangen. Sopeng bete
kent volgens de chauffeur kalong en dus
hebben we hier te maken met vliegende
Het museum van Watampone. Een recht
streekse afstammeling van de laatste sultan.
19