POIKRIÉ'S
PERIKELEN
Tussen de bloemen
De oude tijger kon de slaap niet vatten.
In zijn schuilhol liggend, had hij het
grootste deel van de kille nacht in half-
wakende toestand door gebracht. De
flarden van koortsdromen, die hem in de
korte perioden van onrustige slaap teis
terden, waren vol van afschuwelijke
gedaanten geweest. Monsters met afzich
telijke tronies hadden hun klauwen naar
hem uitgestrekt. Grauwend en blazend
over hem heen gebogen waren zij
ongrijpbaar geweest en hadden zij hem
met een angst vervuld die hij nooit eer
der had gevoeld. Uitgeput voor zich uit
starend, de ogen hol van al het doorsta
ne, had hij de gedaanten voor het eerste
daglicht zien wijken, alsof zij zich schaam
den te worden gezien. Buiten begonnen
de eerste vroege vogels zich te roeren,
hun veeltonige gezang kon hij nauwelijks
horen door het onregelmatige slaan van
zijn overbelaste hart en de helle fluitto
nen in zijn in vele gevechten gehavende
oren. Met inspanning van al zijn krachten
strekte de oude tijger zich uit. Met zijn
nog sterke voorpoten trok hij het ver
zwakte achterdeel op en bracht zichzelf
in zittende houding. Pijnscheuten scho
ten langs zijn ruggegraat omhoog en ver
zamelden zich bij de tumor achter zijn
brede onderkaak tot ballen van vuur.
Zacht grommend, met de wilskracht zijn
ras eigen, richtte de oude tijger zijn tril
lende lijf op en zette zich in beweging.
Wankelend als een jong, de voorpoten
wijd uiteen om zijn evenwicht te bewa
ren, sleepte hij zich uit zijn hol. De eens
gevreesde bek half openhangend als een
krachteloos en nutteloos aanhangsel,
duwde hij de lichte begroeiing opzij en
begon aan de afdaling van de steile heu
vel waarop zijn schuilhol lag. Struikelend,
af en toe machteloos afglijdend, verdroeg
hij de pijn en concentreerde zich op dat
ene doel: zijn terrein. Beneden, wist hij,
zou het gemakkelijker gaan, dan kon hij
het vlakke stuk met de lichte glooiing
nemen. Voorzichtig langs de bomen slui
pend, kon hij de rechtopgaande wezens
omzeilen die in die grote holen huisden.
Hij kende ze en vertrouwde ze lang niet
allemaal. Vaak hadden ze naar hem
geschreeuwd, en grote stenen naar hem
geworpen. De tijger rilde, en zette zich
schrap, toen aan de voet van de heuvel
weer een hete pijngolf door zijn brede
kop joeg en zijn hart het leek te begeven.
Moeizaam door zijn bek ademend, zich
dwingend voort te gaan, strompelde hij
het vlakke stuk op. Het was nog stil. Op
het gekwinkeleer van vogels na was niets
anders te horen dan een licht geritsel
van de bladeren. De eerste zonnestralen
waren nog niet echt warm, maar deden
hem toch goed. Het was alsof een zachte
hand zich op zijn doffe, slecht verzorgde
pels legde en iets van de koorts wegnam.
De kop laag boven de grond hangend,
het vermagerde lijf zwaaiend van zwakte,
begon hij aan de glooiing. Hij had nog ver
te gaan, maar niets kon hem ervan weer
houden zijn weg voort te zetten. Een
niet te beredeneren dwang dreef hem
naar het grote terrein met de zware
begroeiing. Het grote terrein dat van
hem was, van hem alleen. Jaren had hij er
geheerst als een ongenaakbare vorst,
gedogend die in zijn ogen geen kwaad
kon en verjagend die hem niet aanstond.
Zoals De Donkere, groter dan hij en
met een ingemeen uiterlijk. Woeste
gevechten had hij met hem geleverd. In
een warwinkel van flitsende klauwen en
blikkerende tanden waren zij elkaar te lijf
gegaan, wolken stof opwerpend en strui
ken vernielend. Tal van littekens had hij
er aan overgehouden, maar De Donkere
was uiteindelijk afgedropen, om nooit
meer terug te keren. Zoals ook De
Lange, dat schijnheilige stuk vreten met
zijn uitgerekte lijf en vreemde kromme
poten. Die had hem vaak van achteren
aangevallen, geluidloos, alleen op het
laatste moment een raar hoog geluid uit
stotend. Daar was het lange litteken van
dat van zijn rechteroor tot diep in de
nek liep. Met die indringer had hij het
moeilijker gehad, omdat het onbestemde
kleurpatroon van zijn vel hem soms bijna
onzichtbaar maakte. Vijfmaal waren zij
elkaar aangevlogen, met wisselend suk-
ses, maar bij de laatste keer had hij hem
toch te pakken gekregen. Hoog hadden
zij tegen elkaar opgesprongen, de pluk
ken haar waren tegen de stammen
gevlogen. Veel waren van zijn eigen kleur
geweest, maar nog meer hadden die rare
onbestemde kleur gehad. De razernij
was toen zo groot geweest, dat zij zich
zelfs geen rustpauze gunden en het loe
rend om elkaar heen draaien nalieten.
Het einde kwam voor De Lange, toen hij
eindelijk een verkeerde uitval maakte en
zijn linkerflank ongedekt hield. Toen was
het gebeurd. De herinnering aan dat
moment deed de oude tijger even zijn
ellendige toestand vergeten. Een gevoel
van immense trots doortrok hem en
deed hem zijn tot een masker vertrok
ken kop opheffen. Wat had De Lange
gerend Hij had hem achtervolgd, bla
zend, en hem herhaaldelijk van opzij flin
ke slagen toedienend zijn domein uit
gegooid.
Op het eind van de glooiing zette de
oude tijger zich neer op de plek naast de
boom waarvan hij wist, dat deze elke dag
op de zelfde tijd door de zon werd
beschenen en verwarmd. Hier zou hij
even rusten, genieten van de zonne
warmte, zoals hij zo vaak had gedaan,
alvorens aan het laatste stuk te beginnen.
Zijn nog sterke poten schrap zettend,
trok hij zijn nu schuddende achterdeel
onder zich en liet zich zakken. Toen
kwam het plotselinge einde. Het moedi
ge hart, dat veertien jaar lang geklopt
had, sloeg nog één keer over en hield
het toen voor gezien. Langzaam strekte
zich het vermagerde lijf en rekten zich