NOOTJE EN VENTJE EN HEI LEVENDE LIJK 1 Nootje en Ventje zaten voor in de tuin op de bank en bespraken wat ze zou den doen. Ze zouden op jacht gaan, maar in welke streek ze de varkens zouden belagen, daar ging het nu om. Terwijl ze hierover aan het delibereren waren, stapte de oude heer Brijder het erf op met zijn jachtgeweer aan de riem over de schouder. Dit was nor maal; sinds een opstand jaren geleden voelde hij zich veiliger met dat stuk precisiewerk, zoals hij het noemde, bij zich. "Goeiemorgen jongelui", groette hij vrolijk, "Is je vader thuis Nootje?" "Goedemorgen meneer. Ja, hij is thuis, hij zit in de voorgalerij." "Goed zo, dan loop ik maar door; even mampir (aanlopen)." "Goeiemorgen", groette hij de heer des huizes, stapte de voorgalerij in en hing met grote zorg het stuk precisie werk aan de kapstok. "Hallo Brijder, aan de wandel met je kanon?" "Ja, sinds die rampokkers bezig zijn, voel ik me zo veiliger. Laat ze maar komen, ik lust ze rauw." Die rampokkers hielden zich echter al jaren rustig, maar de oude heer was ondertussen wel een markante figuur geworden in de stad. "Hoe vind je die oude heer?" vroeg Nootje. "Ja, ja, je lach je rot. Hij loopt maar met zijn spuit rond. Tot ver in de om trek is hij bekend. Zelfs in andere ste den; ze kennen zijn naam niet, maar als je zegt die oude heer met zijn spuit weten ze precies wie je bedoelt." "Huh-uh. Als hij sterft, komt beslist de hele stad Totok condoleren." Totok, Brijders dochter, was blank en had lichtbruin haar en daarom werd ze zo genoemd (totok volbloed Hollan der). Ze woonden met z'n tweeën in een enorm huis; moeder was er niet meer. "Zeg, wat denk je, zullen we rondver tellen dat hij is overleden", stelde Nootje voor. "Ja, mooie bak zou dat zijn." Beiden grinnikten bij de gedachte alleen al. "Wach maar, morgenmiddag, onge veer één uur, half twee, gaan we langs de kennissen en vertellen dat hij plotse ling is overleden aan een attaque of zo." "Waarom op dat uur, warm toch?" "Juist daarom. Dan slaapt hij en zien de anderen hem niet lopen. En als hij dan opstaat komen ze om te condole ren." "Zeg, je bent het toch niet echt van plan, ja?" "Natuurlijk wel, ken je lol hebben." En weer werd er gegrinnikt en steels naar de voorgalerij gekeken. De volgende middag stapten ze op de fiets en deden met stemmige gezichten kond van het overlijden van de oude heer Brijder. Het eerst werd tante Sien aangedaan want die woonde aan het begin van de route die ze zouden volgen. Nadat Nootje geklopt en enige malen 'spada' geroepen had, kwam tante open doen met de siësta nog half in de ogen. "Loh Nootje en Ventje, wat is er?" "Ja, tante, neem ons niet kwalijk dat wij op dit uur langskomen, we hebben namelijk slecht nieuws." "Jah, toch niets met je pappie of je moesje?" "Nee tante, gelukkig niet. Het is de oude heer Brijder, die is plotseling overleden." "Jah, die oude heer toch. Hoe kan dat, vanmorgen heb ik hem nog gezien. Maar hoe weten jullie het zo vlug?" "Wij waren zoëven bij ons achter in de tuin en zij wonen toch achter ons weet u wel en toen hoorden we huilen en de bedienden rèppot dus keken we over de muur, want we dachten misschien dieven of zo en toen zagen we Totok en die heeft ons toen verteld. Wij dachten, nou dan gaan we maar even rond om de mensen het te zeggen dan weten ze het op tijd". "Ja, dat is goed, maar hoe is het ge beurd?" "Volgens de dokter een attaque", zei Totok. "Jah, ilah, maar willen jullie niet gaan zitten?" "Nee, dank u tante, we moeten nog verder." "Ik ga straks even naar Totok, haar condoleren", besloot tante. "Ja, dat is goed, tante, wij gaan maar weer verder." "Ja, jongens en bedankt dat jullie me hebben gewaarschuwd." "Geen dank, tante en tot ziens." "Dag mevrouw", groette ook Ventje. Op straat lagen ze krom van het lachen op de fiets. "Jij kan ook liegen of het gedrukt staat", was het commentaar van Vent je, "maar ik vind dit wel erg, zeg". "Ach, niet, het is een goeie mop." "Waar gaan we nu naartoe?" vroeg Ventje. "Meneer Amanski". Hilariteit bij Ventje en hij sloeg zich op de dijen van pret. Meneer Amanski was oud-koloniaal sol daat, had een martiale snor van wel dertig centimeter lang, zei men als men het over zijn snor had ter illustratie van de formidabele afmeting van deze bo- venlipbeharing. Dit was wat overdre ven maar lang was hij wel. En daar hij regelmatig mummelde was het net of de opgestoken punten wedijverden om wie het hoogst kon komen. Verder liep hij kaarsrecht, zoals het een sol daat betaamt, en priemden zijn ogen in het rond alsof hij er steeds op bedacht was een kwaadwillige Atjeher te moe ten weerstaan. Als hij in civiel was ver wisselde hij zijn helm voor een Engelse dop, zoals de kurken zonnehoeden ge noemd werden die hij steeds waterpas op zijn hoofd zette. Bij officiële gelegenheden zoals de ver jaardag van de Koningin, werden pro minenten uitgenodigd, waaronder meneer Amanski, om bij de resident op het bordes van het paleis het défilé en de aubades van de plaatselijke vereni gingen en scholen af te nemen en voor al ook om zichzelf te laten zien. En dat deed meneer Amanski ook: men kon niet om hem heen. Zoals hij daar dan stond, pontificaal, dus in groot tenue, sjako op het hoofd, ridderorden op de borst, de sabel aan z'n zij en de snor- punten die hogerop wilden, moest men hem wel zien. Terdege bewust van zijn importantie, zwetend in het lakense pak, maar dat had hij er wel voor over. De jongens wisten dus met wie ze te doen hadden. "Zeg Nootje, zullen we dat maar niet doen, bij hem? Straks worden we nog gebatjokt met zijn klewang", merkte Ventje grinnikend maar toch bedenke lijk op. "Niét bij hem? Juist wel, dat is de grootste mop. Ik zie hem al als com mandant van de delegatie bij Brijder komen. We moeten wel proberen de mensen daar zo veel mogelijk tegelijk te krijgen. We zeggen gewoon dat To tok dat liever heeft om een uur of vijf, dan is alles in één keer achter de rug en 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 34