KVh-rVn/Oü
wordt ze er niet bij elke condoléance
weer aan herinnerd. En dan zal ze ook
bekend maken wanneer de begrafenis
is."
"Potdomme, je durft wel, zeg."
"Ja, natuurlijk, te meer omdat jij het
zeggen moet aan Amanski."
"Ik? Waarom ik? Het is toch jouw
idee!"
"We brengen de boodschap om de
beurt, dus nu jij."
"Mooie kerel ben jij. Maar goed, als hij
mij batjokt, batjok ik jou!" en slinge
rend van het lachen bij de voorpret
ging het op huize Amanski aan. Daar
ten huize hetzelfde ritueel, enkele
keren kloppen en 'spada'geroep want
iedereen lag in Morpheus' armen op dit
uur.
Geslof werd hoorbaar, de deur werd
op een kier geopend en het gezicht van
de vrouw des huizes, wit van de bedak-
basah (vochtige gezichtspoeder ter
voorkoming van te vroeg intredende
rimpels), verscheen in die kier.
"Jellui?" Verbazing over dit bezoek en
op dit uur.
"Dag mevrouw, neem ons niet kwalijk
dat we u op dit uur storen", veront
schuldigde Ventje zich. Hij bracht de
boodschap met lood in de schoenen,
maar ze moesten beiden een even gro
te inbreng leveren op dit gebeuren zo
als was afgesproken.
"Wat is er dan, jongelui?" De deur
werd verder open gedaan.
"U moet niet schrikken, ja, maar we
hebben slecht nieuws."
"Loh, wat is er dan?" Ze verscheen nu
helemaal in de voorgalerij.
"We hebben een doodsbericht", zei
Ventje met gepaste sombere stem en
keek naar de punten van zijn schoenen.
Nootje kuchte en haalde zijn zakdoek
tevoorschijn waar hij omstandig in
snoot.
"Wie is er dan dood?", vroeg ze be
zorgd; "toch niet een van jellui ouders,
ja?"
"Nee, mevrouw", stelde de sombere
haar gerust, "het is de oude heer
Brijder".
"Lah, kasian toch. Zo plotseling, ik heb
helemaal niet gehoord dat hij ziek was
of zo. Waarom?"
"Een attaque volgens de dokter, zei
Totok."
"Jah, kasian Totok, nu is ze helemaal
alleen."
"We hebben haar zoéven gesproken",
en het verhaal over de achtertuin en
de muur werd herhaald. Toen klonken
zwaardere voetstappen en gekuch uit
huis en de heer des huizes verscheen in
slaapbroek en badjoe-tjina met
opstaande kraag en tressen waarmee
het jasje werd dicht gehouden. Zelfs in
slaapkledij zag hij er nog krijgshaftig uit
waardoor wederom de gedachte bij
oom Ventje opkwam of dit wel zo'n
goed idee was.
"Wat is er?" vroeg hij met kort afge
beten commandostem. Dan tegen de
jongens opmerkend: "Zo jongelui, op
bezoek op dit uur? Ik lag net op m'n
brits".
"Ja meneer, neemt u ons niet kwalijk",
verontschuldigde Ventje zich weer,
"we hebben slecht nieuws..."
"Ja Paatje", nam zijn vrouw het over,
"de oude Brijder is dood!"
"Wat zeg je me nou, dat kan niet. Ik
heb hem vanmorgen nog gezien. Zoals
gewoonlijk liep hij met z'n spuit te
wandelen."
"Jaaah, maar hij heeft plotseling een at
taque gekregen", legde eega uit met
lange uithalen.
"Potverdorie, ja, daar doe je niets te
gen. Potverdorie, hij was een hele aan
winst voor de stad. Hij heeft menig
orang-djahat (kwaadwilligen waar voor
al rampokkers mee bedoeld werd) in
het zand doen bijten, een prima schut
ter. Waar was dat ook alweer Toet?"
"Eeh..."
"Totok heeft gevraagd of u, als u
komt, ongeveer om vijf uur wilt ko
men. Als iedereen ongeveer op het
zelfde tijdstip komt, dan is alles in een
keer achter de rug. Want ze is bin-
goeng (zenuwachtig) en als er steeds
weer mensen komen om te condole
ren wordt ze er steeds weer
aan herinnerd", vervolgde Ventje het
verhaal.
"Natuurlijk komen we, wat denk je
dan. Ik ken hem al heel lang en hij is
niet de eerste de beste."
"Dat is zo meneer, daar heeft u gelijk
aan. We gaan maar weer. U weet er
dus van."
Na gegroet te hebben liepen ze de trap
af en hoorden hem nog zeggen: "Pot
verdorie, hoe is het mogelijk. Toet,
we moeten de bedienden een krans la
ten maken."
Zo kwamen ze langs oom Pèh die van
schrik moest gaan zitten en ouwe heer
Zwerver, de zeeman, die hem een op
schepper vond maar desondanks toch
zou komen daar hij te doen had met de
dochter. Tante Soes zou die middag bij
de Brijders op bezoek gaan en zag het
vrolijke theeuurtje veranderen in een
somber condoleance-bezoek en zo wa
ren er nog velen voor wie het bericht
totaal onverwacht kwam.
Tegen vijven trokken stemmig geklede
mensen richting huize Brijder, alleen of
in groepjes en met of zonder bloemen.
De heer Amanski droeg een krans. Hij
was in burger, maar bij de teraarde
bestelling zou hij zeker in uniform ko
men verzekerde hij de anderen. In de
schaduw van de bomen in de voortuin
van huize Brijder verzamelde men zich
zwijgend, slechts een gefluisterde op
merking werd zo nu en dan gehoord.
De voorbijgangers was het ook niet
ontgaan dat hier wat aan de hand was.
Voor het huis ontstond een kleine toe
loop van vooral dogkars waarvan de
koetsiers op klandizie hoopten.
Toen Amanski dacht dat ze er zowat
allemaal waren kuchte hij even, wenkte
met een arm en in gepaste stilte betra
den ze met hem aan het hoofd de
voorgalerij van het sterfhuis. Stilzwij
gend en unaniem beschouwden ze hem
als leider van de groep, hoewel één het
er toch niet helemaal mee eens was: de
oude heer Zwerver. Alles wat maar
enigszins naar macht rook had zijn af
keuring. Hij was zeeman geweest op
de wilde vaart. Als jongen dacht hij dat
- wild - stond voor vrij en losbandig,
maar dat viel tegen. Aan boord had hij
de discipline maar moeilijk kunnen aan
vaarden. Het gevolg was dat hij op
meer schepen gevaren had dan het aan
tal jaren dat hij voer.
Bij de voordeur aangekomen draaide
meneer Amanski zich om, kuchte en
fluisterde: "Dan zal ik nu maar aan
kloppen".
°li\ yury
(ill.: Tom Reeders) cs>
35