26
Fragment 3: Als toelichting op de gedra
matiseerde fragmenten uit Matabia ver
telde Marion Bloem in het NOT-pro-
gramma:
"Toen ik het boek wilde schrijven, dacht
ik, ik ga een boek schrijven over angst,
en ik kwam er al schrijvend achter dat
als ik over angst schreef, dat het persé
een Indische hoofdpersoon moest zijn.
Angst had zoveel met mijn culturele
achtergrond te maken. Ik kon de angst
van Hollandse kinderen niet invoelen.
Het is heel gek als je als kind opgroeit,
en je kunt met andere Indische kinderen
makkelijker praten, over angst bijvoor
beeld. Angsten kon ik niet delen met
Hollandse kinderen; daar lachten ze om.
Maar met Indische kinderen werd je in
ieder geval niet uitgelachen en kon je
ook praten over kontiel anak, over
geesten. Als kind was ik ongelooflijk
bang, zoals zoveel Indische kinderen,
omdat er zoveel is wat je niet begrijpt.
Je hoort wel altijd die verhalen en alles
was mogelijk: je kon jezelf onzichtbaar
maken, geesten konden hun handen op
je voet leggen midden in de nacht. Het
dwingt respect voor je voorouders af.
Het heeft allemaal zijn functie, maar
omdat je alles niet precies weet en je
het ook niet kan checken, aftasten of de
werkelijkheid overeen komt met de ver
halen, blijf je langer angstig dan nodig is.
Toen ik de eerste keer bij een meisje
thuis kwam, toen een Hollands meisje
mij thuis vroeg, werd ik door haar moe
der weggestuurd omdat, ze zei, omdat ik
zwart was. En dat begreep ik niet. Van
zwart, dacht ik, dat is vies. Ik dacht: ik
ben wel schoon, ik ben niet vies.
Misschien heb ik het niet in de gaten
gehad, heb ik iets aangeraakt, met iets
gespeeld waardoor ik vies ben gewor
den. Ik begreep gewoon niet wat ze
bedoelde. Maar dat blijft wel heel lang
bij, en dan gebeuren er meer dingen, en
dan op een gegeven moment begrijp je,
omdat ze ook altijd tegen je zeggen 'jul
lie': jullie doen altijd zo, of jullie stinken,
of jullie praten zo raar, en ik denk: wat
bedoelen ze toch met 'jullie'? En dan
ontdek je dat ze vinden dat je tot een
groep behoort, maar zo ervaar je jezelf
niet.
Mensen hebben het over Indisch eten.
Vroeger kenden mensen niets meer dan
nasi. Kinderen hadden het altijd over:
eten jullie altijd nasi? Ik snapte niet wat
ze bedoelden. Wij aten rijst. Wij noem
den rijst geen nasi. Wij hadden het wel
over nasi goreng of nasi poeti of nasi
koening, maar gewoon 'nasi', dan dacht
ik, ja wat bedoelen ze? Ik werd nooit
door Hollandse kinderen uitgenodigd
om te eten; ze zaten altijd bij ons, dus ik
wist niet dat zij anders aten. Pas als ze
erover beginnen te praten en je er
eigenlijk ook een beetje over uitschel
den, dan ga je denken: hoezo, wat is er
dan vreemd aan? Hoe doen jullie het
dan? Alles wat voor Hollandse mensen
naar ons toe opviel werd 'Indisch'
genoemd, maar voor ons was dat eigen
lijk niet wat Indisch was. Mensen zeiden
vaak tegen mij: jij ziet er wel Indisch uit,
maar je broer niet, en je zus niet. Of:
jouw tante ziet er helemaal niet Indisch
uit. En dat snapte ik niet, want in mijn
familie zag iedereen er verschillend uit.
De een was wit, blond, blauwe ogen,
groene ogen, donker; ik was de donker
ste.
Ik denk dat mijn boeken heel erg te
maken hebben met - het thema wat het
meest duidelijk aanwezig is in Geen
gewoon Indisch meisje - het zoeken van
een balans tussen behoud van eigenheid
en aanpassing. Ik heb dat boek Matabia
vooral willen schrijven om te laten voe
len wat het is als je in een andere cul
tuur komt, en je kunt je essentiële
gevoelens niet delen met je omgeving;
dat ze je erom uitlachen. En die angst is
veel breder dan de angst voor geesten.
Zeker als je gekleurd bent in een witte,
blanke samenleving, dan is er bijvoor
beeld die angst voor armoede, omdat
het lijkt zo via de tv, de kranten, alsof de
bruine, de zwarte mensen eerder eigen
lijk altijd arm zijn en dat daar altijd
geweld is, alsof er een patent op ligt
voor gekleurde mensen, en dat je maar
van geluk mag spreken dat je hier in de
blanke samenleving opgroeit, omdat je
dan minder kans hebt om arm te wor
den."
Nogmaals Matabia
In het boek voor het vak Nederlands
Jeugdliteratuur in intercultureel perspectief
behandelen Burghouts en Verdonk bij
het thema "Naar Nederland? Ja of nee?"
onder meer Matabia. Een stuk uit dit
boek is voorzien van opdrachten en een
toelichting (zie fragment 4). Bedoeling is
dat aanstaande leraren Nederlands dit
bestuderen tijdens hun opleiding.
Het is interessant om dit boek te verge
lijken met het NOTprogramma. In beide
benaderingen is het begin van Matabia
opgenomen: het luisteren door de ik
figuur vanuit de baarmoeder naar de dis
cussie tussen vader en moeder over wel
of niet vertrekken naar Nederland. In
het NOTprogramma wordt deze discus
sie geplaatst in het kader van de knagen
de twijfel van de ik-figuur én auteur
over de eigen positie in de Nederlandse
samenleving: misschien hadden we beter
in Indonesië kunnen blijven. Vanuit
Indisch perspectief wordt in de rest van
het verhaal duidelijk gemaakt hoe funda
menteel die twijfel blijkt te zijn als je
opgroeit tussen twee culturen, "tussen
behoud van eigenheid en aanpassing".
Aan deze essentie van Matabia wordt
door Burghouts en Verdonk nauwelijks
of geen aandacht besteed. Typerend is
hoe zij het begin van het boek gebruiken
om een opmerkelijke stelling te (laten)
onderbouwen: "Landgenoten van over
zee zijn wat meer behoudend in de
goede zin van het woord." (Zie fragment
4; in het bijzonder opdracht 3 en ant
woord 3.)
Als u de interviews met Bloem's ouders
in haar film Het land van mijn ouders heeft
gezien, en u leest fragment 4, dan weet
u hoe weinig genoemde stelling in dit
verband aan de orde is. Hoe is zoiets te
verklaren? Toen ik persoonlijk navraag
deed bij de auteur die de opdrachten
heeft geschreven bekende hij mij dat hij
de film inderdaad niet had gezien, maar
dat hij er wel van overtuigd was dat zijn
stelling juist, en ook op Indische
Nederlanders van toepassing is. Tja, wat
moet je dan. Hoe weinig de auteurs van
Matabia en met name de discussie aan
het begin van het boek begrijpen blijkt
het best uit opdracht 4 (zie fragment 4).
Je zou er bijna moedeloos van worden.
Voor een uitgebreide literatuurlijst over
Indische Nederlanders verwijs ik daar
om graag naar mijn "Indische wegwijzer"
(Moesson jg. 36 nr. 9, maart 1992).
Fragment 4 (Uit: P. Burghouts en T.
Verdonk Jeugdliteratuur in intercultureel
perspectief, Leeuwarden 1992, pagina
20):
"Nederlanders die lange tijd in den
vreemde wonen hebben vaak een twee
slachtige houding tegenover het moe
derland en het tweede vaderland: van de
ene kant waardering en van de andere
kant afkeer. Marion Bloem heeft in het
opgenomen fragment deze tegenstrijdige
gevoelens door de ouders van de ik
figuur laten uitspreken. Vader en
Moeder waarderen en bekritiseren de
Nederlandse en de Indisch-lndonesische
cultuur.
Opdracht I
Maak een lijstje van wat zij over beide
culturen zeggen.
Opdracht 2
In regel 63 spreekt de vader de angst uit
dat de Nederlanders zijn familie als
voetveeg behandelen. Welke reactie
geeft de moeder daarop? (Antwoord:
"Dan zullen wij wel laten zien dat daar
geen reden voor is. Dat wij wél manie
ren kennen. Dat wij wéten hoe het
hoort. We zullen ervoor zorgen dat ze