Defensie en pensioenaanspraken, de Nederlandse militaire
pensioenwetgeving, de rechtspositie van Indische
dienstplichtigen en de 'Eenmalige uitkering van 7500'.
6
In Moesson van 15 juni 1992 stond een
brief afgedrukt van de heer De
Ceuninck van Capelle die zich afvroeg
waarom hij als Indische jongen geen
oorlogsinvaliditeitspensioen van het
Ministerie van Defensie krijgt toege
kend.
In Moesson van 16 juli 1992 stelt de
minister van Defensie o.a. in zijn ant
woord dat in het voormalig Ned. Indië
het gebruikelijk was dat de Kon. Marine
werd aangevuld met inheemse dienst
plichtigen krachtens het Dienstplicht
besluit voor Ned. Indië.
In Moesson van 15 september 1992 is
de minister van Defensie nog steeds
vaag in zijn antwoord m.b.t. inheemse en
indische dienstplichtigen en stelt dat hij
deze termen heeft gebruikt om aan te
geven dat deze dienstplichtigen behoor
den tot het voormalig KNIL en niet tot
de Nederlandse krijgsmacht. Over hoe
het precies zit met de rechtspositie van
Indische jongens bij de Kon. Marine en
hun eventuele pensioenaanspraken zou
Defensie nog nader berichten.
In Moesson van 15 december kwam de
kwestie van de 'Eenmalige uitkering van
7500' ter sprake wat ook weer te
maken had met het Indisch dienstplichti
ge zijn.
Thans is bij brief van I I december van
het Ministerie van Defensie wat meer
duidelijkheid gekomen in bovengenoem
de zaken. Op een rijtje gezet zijn de fei
ten als volgt:
De Nederlandse militaire pen
sioenwetgeving
"De Nederlandse militaire pensioenwet
geving is alleen van toepassing op militai
ren, die hebben gediend bij de
Nederlandse krijgsmacht. Dit geldt
zowel voor het ouderdomspensioen
voor beroepsmilitairen als het invalidi
teitspensioen voor beroepsmilitairen en
dienstplichtigen. Een invaliditeitspen
sioen kan worden toegekend aan die
militair, die in en door de dienst gehan
dicapt is geraakt.
De Nederlandse militaire pensioenwet
geving is niet van toepassing op die mili
tairen (zowel dienstplichtig als beroeps),
die uitsluitend bij het voormalige KNIL
hebben gediend. Volgens de afspraken
van de Ronde Tafel Conferentie is de
Republiek Indonesië als rechtsopvolger
van het voormalig Nederlands-Indische
gouvernement verantwoordelijk voor de
uitbetaling van de KNIL-pensioenen. In
1951 heeft Indonesië de pensioenbe
talingen aan KNIL-militairen in Neder
land gestaakt. Vanaf die tijd betaalt
Nederland de KNIL-pensioenen. De uit
voering van deze pensioenen en uitke
ringen is opgedragen aan het ministerie
van Binnenlandse Zaken, afdeling
Pensioenen en Sociale Zekerheid."
Rechtspositie Indische dienstplich
tigen
"De positie van de Indische dienstplichti
gen is weer een geheel andere. In het
voormalig Nederlands-lndië was het
gebruikelijk, dat de Koninklijke Marine
werd aangevuld met dienstplichtigen
krachtens het Dienstplichtbesluit voor
Nederlands-lndië. Deze dienstplichtigen
stonden niet onder het gezag van de
Minister van Marine, maar onder dat van
de Gouverneur-Generaal, als wiens
orgaan de Commandant van de
Zeemacht in Nederlands-lndië optrad."
[Men kan hier vraagtekens danwel uit
roeptekens bij zetten, maar wat volgens
de wet zo was, dat was zo. MG]
"De rechtspositie van deze dienstplichti
gen wordt beheerst door het
Dienstplichtbesluit voor Nederlands-
lndië en de daarop gebaseerde uitvoe
ringsregelingen. M.a.w. door het
Nederlands-Indisch recht. Dit betekent,
dat pensioenaanspraken van deze cate
gorie vallen binnen de voormalig
Nederlands-Indische rechtssfeer. De
Nederlandse pensioenwetgeving is niet
verbindend verklaard voor het voorma
lig Nederlands-lndië en vormt dus geen
onderdeel van het Nederlands-Indische
recht. De rechtspositie van deze catego
rie Indische dienstplichtigen wordt dus
niet geregeld of beheerst door de
Nederlandse pensioenwetgeving.
Deze categorie militairen kon voor het
uitbreken van de oorlog met Japan,
indien sprake was van een oorlogsletsel,
pensioenaanspraken ontlenen aan een
regeling die identiek was aan die voor
KNIL-dienstplichtigen. Nadat deze rege
ling in 1941 buiten werking was gesteld,
is er een nieuwe regeling tot stand
gebracht en wel de Algemene
Oorlogsongevallen Regeling (AOR).
Ook deze verplichtingen werden in
1954 - voor zover het Nederlanders
betrof - door Nederland overgenomen
(i.e. het ministerie van WVC)."
Eenmalige uitkering van 7500
Met betrekking tot het overleg met het
ministerie van Binnenlandse zaken over
het daar in voorbereiding zijnde wets
ontwerp, dat een vergelijkbare (eenmali
ge) uitkering (van 7500) regelt voor
gewezen KNIL-dienstplichtigen, schrijft
Defensie:
"Dit overleg is inmiddels afgerond.
Afgesproken is, dat de Indische
dienstplichtigen zullen worden
meegenomen in dit wetsontwerp.
Hierbij is echter uitdrukkelijk bepaald,
dat dit geen wijziging brengt in de
rechtspositionele aanspraken en dat de
ministeries van Binnenlandse Zaken en
Defensie (behoudens in het veteranen
beleid) verder geen verantwoordelijk
heid hebben voor deze groep."
Het wetsontwerp moet nog de gehele
parlementaire wetgevingsprocedure
doorlopen en de totstandkoming zal nog
enige tijd vergen. De uitvoering zal wor
den behartigd door de Dienst
Uitvoering Ontslagregelingen van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken,
Postbus 256, 2700 AG Zoetermeer.
Uit een brief d.d. 13 januari van het
Ministerie van Defensie aan een van
onze lezers die bij DZPM Heerlen een
verzoek om de eenmalige uitkering van
7500 had ingediend kan nog worden
gemeld dat men "niet opnieuw een ver
zoek hoeft in te dienen. Uw aan de
Dienst Zorg Postaktieve Militairen
gerichte verzoek zal aan de
genoemde Dienst van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken
worden overgedragen
Hoe het met de 'Eenmalige uitkering van
7500' voor Indische dienstplichtigen
van de Kon. Marine in Indië zit, is nu
duidelijk.
Wat de rechtspositie van Indische
dienstplichtigen betreft: deze was afwij
kend van die van Nederlandse dienst
plichtigen. Wat pensioenaanspraken van
Indische dienstplichtigen van de Kon.
Marine betreft, kan men op Defensie
noch Binnenlandse Zaken een beroep
doen. Het zou wellicht op de weg van
een jurist of een politicus (die iets 'heeft'
met het Indische) liggen om zich in deze
materie te verdiepen en uit te zoeken in
welke mate de Algemene Oorlogs
ongevallen Regeling (WVC) afwijkt van
of overeenkomsten vertoont met de