Verd... wat was dat toch allemaal!? Zien
ze dan niet, dat ik gewoon een gezonde
jongeman ben, dat ik met uitstekende
cijfers voor korporaal geslaagd was en
dat ik zelfs nuttig werk deed op kantoor
bij het leger. Een paar dagen later moest
ik weer bij diezelfde man komen. Het
was voor mij onbegrijpelijk, dat een psy
chiater nog wel, niet uit mijn schriftelijke
beoordeling van de Kaderschool kon
uitmaken met wat voor individu hij te
maken had. Ik kon niet zo best praten,
o.k., maar er waren genoeg baantjes en
vakken in het leger waar niet gepraat
hoefde te worden. Ik kon gezien mijn
cijfers bijvoorbeeld makkelijk bij de
Technische Dienst geplaatst worden, de
Topografische Dienst of Verbinding.
Trouwens ik VOLDEED toch daar op
kantoor! Wat zeuren ze dan nog, wat
doen ze toch zo lastig! De aangevraagde
herkeuring had plaats op 27 maart 1961
in het Militair Hospitaal te Utrecht. Dit
keer werd ik daar ook lichamelijk
gekeurd en moest een verklaring teke
nen, dat ik mijn huidige functie op kan
toor aankon. De behandelende arts was
een Indo en alles leek goed te komen.
Nog voor de uitslag bekend werd, kreeg
ik een aanzegging tot overplaatsing naar
Amersfoort bij het Dep. Geneeskundige
Troepen in de Juliana van
Stolbergkazerne. Oh God, ik kon het
niet meer...ik weigerde gewoon.
Hierdoor moest ik weer naar de psy
chiater in Den Haag; dat gebeurde op 26
mei 1961 in Utrecht. Ik gaf het op en
moest na de tweede aanzegging wel naar
Amersfoort. Ze hadden daar zogenaamd
een korporaal nodig, terwijl wij het hier
in Amsterdam druk hadden. Ik deed
daar in Amersfoort op kantoor (met
nog iemand) een eenvoudig baantje, dat
Harry op zijn Amsterdamse zolderkamer
makkelijk door één persoon gedaan kon
worden. Het was nog mooi, dat ik per
trein op en af kon reizen. Het was dus
wel vroeg op laat thuis. Intussen zat ik
met spanning de uitslag van de herkeu
ring af te wachten. Die ontving ik op 28
juni 1961; met kloppend hart maakte ik
de enveloppe van de MGD uit Den Haag
open en ja hoor, weer was ik wegens
gebreken niet geschikt bevonden voor
de militaire dienst. Mijn wereld stortte
in. Het was gewoon afgelopen met me...
afgelopen, na al die jaren van ploeteren,
na mijn uiterste best gedaan te hebben
op de Kaderschool, na mijn leven
gewaagd te hebben eigenlijk, door me
als vrijwilliger voor Korea op te geven,
na ook op kantoor van nut te zijn
geweest. Afgelopen dus alleen maar
omdat ik GEEN PRATER was.
Ik was pas 36 jaar toen ik met pensioen
ging. Toch was het op die leeftijd niet
eenvoudig om zonder de nodige diplo
ma's (ik zat immers nog in de 7e klas
van de lagere school toen de oorlog met
Japan uitbrak) een baan te vinden. Ik
probeerde onder meer om bij de wilde
vaart te komen, maar werd vanwege
mijn leeftijd afgewezen. Een oud-collega
van kantoor, die me graag mocht en al
dat gesol met me onmenselijk vond,
wilde me graag aan een baan helpen bij
warenhuis De Bijenkorf, waar zijn
vrouw werkte. Maar ook daar eisten ze
diploma's. Ik moest dus maar zien van
mijn pensioentje rond te komen. Ik bleef
in mijn zolderkamertje wonen, waar de
huur gelukkig laag was. Mijn broer trok
zich mijn situatie uiteraard ook aan.
Voor mijn ontslag schreef hij nog gevoe
lige brieven (en heus niet kinderachtig)
naar diverse commandanten. Duidelijk
hield hij hun daarbij onze (Indische) situ
atie voor. Hij wist dat het vechten tegen
de bierkaai was, maar hij had hun een
gevoelige klap gegeven en de waarheid
onder ogen gebracht. Hij was het ook,
avontuurlijk en sportief als hij was, die
op het idee kwam om maar per fiets
wat meer van Europa te zien. (Over
deze fietstochten en als ode aan hem,
heb ik reeds uitvoerige artikelen
geschreven in Moesson). Financieel had
ik het niet breed in die beginjaren. Mijn
eerste onderhoud op 26 februari 1963
met de sociaal raadsman, liep op niets
uit, zodat ik zelfs een ziekenfondspremie
niet kon bekostigen. Ik maakte er geen
drukte over, voelde me als altijd kernge
zond, vooral na gevrijwaard te zijn van
die militaire druk. Bovendien was ik niet
materialistisch, was al heel tevreden met
dat zolderkamertje, radio (luisterde
toen wekelijks naar 'Binnen zonder
kloppen' verzorgd door 'Suhandi', speci
aal voor ons Indischen... waar blijft die
tijd), fototoestel en racefiets. Al moet ik
het zelf zeggen, ik had eigenlijk aanleg
om wielrenner te worden. Dat bleek
toen ik me aansloot bij de Veteranen
Wielerclub Amsterdam (echte vetera
nen dus). Je was al veteraan als je boven
de 35 was. Van hen leerde ik, als enige
Indische jongen, pas de fijne kneepjes
van die keiharde sport. Ik heb het lang
volgehouden tot het wedstrijdrijden
tegen jeugdige 'veteraantjes' geen lolletje
meer was. Omstreeks mijn 55e deed ik
wel veel aan vrije toertochten over zo'n
150 tot 200 km. Zo reed ik vijf maal de
Ronde van Noord-Holland. Er deden
dan zo'n 3000 wielerfanaten mee. We
vertrokken uit Zaandam telkens in groe
pen van 100 man. Het ging er dan vaak
keihard aan toe, in weer en wind.
Vooral dat open gedeelte tussen
Schoorl en Medemblik was zwaar door
de stevige winden; we reden dan zoveel
mogelijk in een waaier. Ik kan me ook
nog die barre tocht herinneren in april
1980. We ploeterden in de regen bij
guur en winderig weer door totaal ver
laten straten. Er waren valpartijen en
lekke banden. Met onze gevoelloze han
den moesten we zien de tubes (race
bandjes) te verwisselen. Vreselijk was
het; gewoon een strafexpeditie. Maar
toch vonden we dat fietsen heerlijk.
Nu, op mijn 67e jaar, doe ik dat nog met
groot plezier, naast zwemmen. Vervelen
deed ik me nooit en kon na mijn pensio
nering vooral geheel opgaan in mijn
hobby's, waaronder het schilderen van
Indonesische landschappen. Door heim
wee gedreven, begon ik daarmee hier in
Holland. Eerst met waterverf, toen met
plakaat- en later uitsluitend met olieverf.
Meestal overtreft het resultaat mijn fan
tasieën en daar voel ik me heel gelukkig
19