n
36
iets kan weigeren. Ze legde een hand op
mijn hand, die haar pols vasthield om
haar hartslag te tellen.
"Dokter, toe mag ik het even zien?", zei
ze. "Heel even maar."
De geboorte verliep snel en moeiteloos.
Ik wikkelde het kind, een meisje, in een
handdoek, welke in stapels naast het ver-
losbed lagen en legde dat bundeltje mens
in de armen van haar moeder. De leer
ling vroedvrouw keek bedremmeld en
zei wat verward: "Ik moet het vertellen
als het kind er is, ik moet direct de
hoofdzuster waarschuwen." "Doe dat
dan!", zie ik iets te nadrukkelijk, waar
door mijn antwoord op een snauw leek,
want ik wist dat ik nu een probleem had.
"Dokter! dokter!", de verloskamer
daverde van de kreet 'dokter' van een
briesende en ziedende hoofdzuster. Ik
kon nog net voorkomen dat het kind uit
de armen van de moeder werd gerukt
en gaf de nu krijsende baby aan de
vroedvrouw, die maakte dat ze weg
kwam. Een poosje later stond ik voor
het bureau van de baas. Wij hadden een
goede verstandhouding. Ik was een vlug
ge en gezeggelijke leerling van hem en hij
moet zich zeer verwonderd hebben over
mijn tegendraadse handelwijze.
"Ik begin over een half uur met het ope
ratieprogramma", zei een geprikkeld en
norskijkend hoofd achter het bureau. "Jij
opereert mee tot 12 uur, dan kan je naar
huis", hij keek mij strak in het gezicht en
vervolgde, "morgen loop ik visite om
acht uur op de derde verdieping en dan
wil ik dat jij aanwezig bent." Zo gebeur
de het dan ook. Er waren twee jonge
vrouwen daar en ik droeg de beide sta
tussen voor de nog steeds grimmig kij
kende chef van de afdeling. De beide
vrouwen wisten natuurlijk wat er gister
nacht op de afdeling Verloskunde was
gebeurd. Maar de 'boodschap' van de
nadrukkelijk booskijkende hoogste baas
zal goed begrepen zijn.
Mensen veranderen, omdat technieken
en het wetenschappelijk kunnen veran
deren en verbeteren. Hierdoor worden
het menselijke denken en doen veran
derd. Zo zijn wij zo zoetjes aan, in het
'alles mag en alles kan' tijdperk beland en
deze tweede helft van deze twintigste
eeuw is naar mijn idee, daarom een bar
baarse periode. Wij mensen zijn nu mee
dogenlozer en dodelijker voor elkaar en
onze wereld geworden. Mededogen,
compassie, zoals onze zuiderburen zeg
gen, is een woord waarvan wij de bete
kenis in zinsverband kennen, maar wat
de bedoeling ervan is, dat zegt ons niets.
Het vele moorden in de wereld blijft
doorgaan, maar voor de mensen van
onze tijd is en blijft het een ver van mijn
bed show, zelfs de hulpprogramma's
hebben het showelement. Het is 'make
believe' en dat moet het blijven.
Het moet in het eerste of tweede jaar
zijn geweest, dat ik mij als huisarts had
gevestigd. Op een avond ging luid en
dringend de voordeurbel. In de deurope
ning stond de wanhopige figuur van een
Belgische collega, er was schrik en angst
in zijn ogen. "Ga mee, ga alsjeblieft mee",
zei hij. Hij woonde op een dikke hon
derd meter van de praktijk vandaan en
hij vertelde mij, lopende op weg naar zijn
woning, dat hij mij als huisarts had opge
geven bij de verzekering. Ik was daar nog
niet van op de hoogte. Er stonden wat
mensen voor zijn deur. Wat ik in de
woning aantrof zal ik niet gauw vergeten.
In de huiskamer stonden aan één zijde
de huisgenoten en misschien ook een
buur, zo'n man of vijf. Diagonaal aan de
andere zijde van de kamer stond, zoals ik
mij dat herinner, een kolossale en mas
sief gebouwde vrouw, tussen de 30 en
40 jaar, schatte ik. De haren verwilderd,
de blik in de ogen van een radeloos en
getergd dier. De huiskamer was één
grote ruïne, al het meubilair leek stukge
slagen, althans het grootste gedeelte
ervan.
"Goede hemel", dacht ik. "Waarom heb
je mij geroepen. Je had de politie of
desnoods het leger om hulp moeten vra
gen.
"Wat nu", fluisterde de angstige Belg mij
toe. Rekenend op het begrip en de ken
nis van zaken van de broeders van de
'melding' van de G.G. en G.D. belde ik
die afdeling. Legde één en ander uit en
vroeg dringend om hulp en assistentie. Ik
hoorde stemmen door de telefoon, die
overlegden en even later klonk het ver
lossende, 'wij komen eraan'. Er waren
drie potige broeders voor nodig om de
vrouw in een dwanglaken te krijgen,
maar ze bleef er een enorme heisa van
maken. Ze rolde over de grond. Bonkte
met het hoofd tegen stoel en tafelpoten
en krijste de hele buurt de trommelvlie
zen stuk.
"Wat heb je in huis?", vroeg ik mijn
Belgische collega.
Ik had niets meegenomen toen we de
praktijk verlieten. Hij kwam met een tas
waar veel papier en schrijfwerk in zat,
maar er kwam ook een kartonnen doos
uit waar ampullen in zaten. Er waren
ampullen luminal en librium, maar die
zouden nauwelijks effectief zijn bij
iemand in zo'n exitatietoestand.
Er waren ook twee ampullen van een
morfine derivaat, dat als braakmiddel
gebruikt kon worden en meestal was
een kwart ampul in een ader gespoten
voldoende. In deze situatie kon ik het
middel niet in een vat spuiten en ik
spoot beide ampullen met een dikke
naald door het dwanglaken heen in een
been van de vrouw. Degene, die het
middel toegediend krijgt is niet alleen
misselijk en braakt daardoor, maar voelt
zich ook hondsberoerd. Het resultaat
van de injectie was adembenemend. Ik
had de naald nog niet teruggetrokken of
de vrouw hield op met krijsen en lag slap
en bleek op de grond. Grote schrik!
Pols en bloeddruk bleken niet veel van
de norm af te wijken. Ik gaf de broeders
een briefje mee met hetgeen ik gedaan
had en rekende erop dat ze in de kliniek
wel zouden weten welk anti-middel te
geven. "Rij alsof de duivel je op de hielen
zit", zei ik tegen mijn hulpverleners.