HOEVEEL KAN EEN KIND ONTHOUDEN? Batavia Bandoeng (1937-1940) Van zwoele moerasvlakte tot koele bergenweelde (deel 3) door Armand Mendes da Costa In mijn opinie grenst het eigenlijk aan heiligschennis om die twee steden in één adem te vermelden. Batavia, de reus, glinsterend in en broeierige delta aan de lauwe Javazee, meedogenloos onderivor- pen aan de koperen ploert', blijft maar een kort tijdje hangen in mijn jong geheugen als een lucht spiegeling - verleidelijk op een afstand, onbehaaglijk in realiteit. In 1937 was het al zo, maar nu? Tien miljoen zwetende mensenlij ven krioelen als een verstoord mie rennest over een oppervlakte niet groter dan de provincie Utrecht. Tien miljoen, tweederde van de bevolking van Nederland, druk, bezig om nog voldoende zuurstof uit een atmosfeer van dubieuze kwaliteit te bemachtigen! Als lief hebber van groen, natuurschoon en frisse, koele lucht was ik. dank baar dat ik daar maar kort ver bleef. Het was niet mijn keuze; een kind moet gaan waar zijn ouders zich vestigen. In dit geval was het mijn moeder die daar een goede baan als steno-typiste in gouvernementsdienst was aangeboden. Bovendien was er nog een andere trek pleister, een KNIL luitenant uit Holland die ik plotseling Oom Flip moest noe men. Eigenaardige gewoonte hadden we daar toen om plotseling nieuwe 'ooms' en 'tantes' te verwerven omdat het goede vrienden van je ouders waren. 'Meneer' en 'mevrouw' waren te deftig, onvriendelijk en afstandhoudend, dus waarom dan niet 'oom' en 'tante', respect afdwingend en toch 'aardiger', nietwaar? Enfin, als toekomstige stiefva der accepteerde ik Flip als 'oom'; ten slotte was het door zijn overplaatsing naar Bandoeng dat we niet lang in Batavia bleven. Van schoolgaan in Batavia kan ik me niets meer herinneren en ik had maar één speelmakker: Edu Edwards van Muijen, enige zoon van KNIL kapitein Ben en zijn lieve vrouw 'tante' Dée. Edu en ik waren goede vriendjes uit de nood geboren. Moeder en ik waren tijdelijk in de kost bij de Van Muijens totdat we een eigen paviljoentje aan de overkant van het kanaal wisten te bemachtigen. Edu en ik waren geregeld onderhevig aan een onweerstaanbare verleiding die, alhoewel niet goedgekeurd, geen zonde was die de slof verdiende, 's Middags na schooltijd, als de 'grote mensen' óf niet thuis öf zich in een bewusteloze siësta toestand bevonden, onderschepten we de leverantie van het dagelijkse witte brood, heerlijk vers en knapperig. Als je honger had, wat was lekkerder dan 2 of 3 cm dikke plakken gepleisterd met Australische roomboter en pindakaas! Deze slechte gewoonte kwam vier jaren later weer opdagen toen we - hoe bestaat het - bij dezelfde familie inwoon den in Malang waar we verslaafd raakten aan Australische aardbeienjam merk IXL (vertaald: Ik munt uit), die nu nog steeds op onze tafel verschijnt! Toen moeder en ik in ons paviljoentje woonden in Batavia, hadden we een gezellige tijd. Ik leerde kaartspelletjes zoals 'rummy' en 'patience' en deed ver woed mee aan kruiswoordraadsels. Modiste spelen vond ik geweldig; ik was gefascineerd door die mysterieuze patronen, een gekrioel van lijnen, kris kras door elkaar, stippeltjes, gegolfd, kruisjes, streepjes enzovoorts. Het was net alsof ik de weg uit een doolhof moest vinden. Trots was ik als ik ten slotte het resultaat zag, een onderdeel van een japon, gecalqueerd op doorzich tig papier, gespeld op het materiaal en dan uitgeknipt. Een ander gedeelte van mijn opleiding f'Z, Zesde klas BSV Bandoeng 1938 Bovenste rij, 4e van rechts: Aart Merkelbach Voorste rij, 4e van links: Ineke Kimmijser 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 12