eNM/misem Hoove en venue De mangga-oogst was overvloedig, dus werd er uitgedeeld. Alle bekenden kre gen wat, ook de familie Balg. Nootje moest er een mandje heen brengen ach ter op de fiets. En daar Ventje, zoals gewoonlijk, bij hem was fietste die met hem mee. Tante Noes Balg was een gedweëe bescheiden vrouw die niets lie ver deed dan in de voorgalerij, op haar wipstoel, te borduren of te haken zoals ze op de industrieschool geleerd had. Spreken deed ze bijna niet, dat was niet nodig. Haar man, oom Balg, vulde het huis wel met zijn stem. Ze waren geen familie van Nootje maar zoals zo vaak bij Indischen werd men al gauw oom en tante genoemd. Oom wist alles, wat de kebon iedere dag weer tot zijn ergernis moest merken. Hij had de rozen weer te kort gesnoeid of de kanna's te veel water gegeven. Dan klaagde hij zijn nood weer bij tante Noes dat die man er niks van snapte. Als hij zo iemand had toen, in de tabak in Deli, dan was hij allang de laan uitge vlogen! Oom Balg had naar zijn zeggen op iedere plek van de wereld gezeten. Hij had goud gezocht in Amerika, ijzer erts in Siberië en diamanten in Afrika. Had men op de jacht een viermans vracht geschoten, een wild zwijn dat men met vier man moest vervoeren vanwege het gewicht, dan schamperde hij: "Ha ha, dat is een big vergeleken 'met wat ik op Nieuw-Guinea geschoten heb. Daar kun je u tegen zeggen, dat zijn de babi roesa's. Die til je met vier man niet op, daar heb je wel acht man voor nodig." Schoot je een olifant op Sumatra, dan had hij er een geschoten in Afrika waar een mastodon bij vergeleken een peki nees was. Hij was rond de vijftig, maar als hij alles meegemaakt en gedaan had wat hij vertelde, had hij minstens hon derd moeten zijn. Hij ging er prat op alles van dieren te weten. Hij zei wel eens: "Wat ik niet van dieren weet, is niet belangrijk om te weten!" Zo, nu kent men hem. "Dag tante, dag oom", groetten de jon gens bij aankomst. "O, Nootje en Ventje kom binnen", nodigde tante hen hartelijk uit. "Ga zit ten. Ik zal wat drinken voor jullie halen ja." "Graag tante. Hier zijn mangga's, die moest ik u brengen van ma." "O lekker, bedank je ma ja." En terwijl ze naar achter slofte om de vruchten op te bergen en drinken te halen hield oom de jongens gezelschap. En zoals gewoonlijk vertelde hij weer van zijn belevenissen. Tante slofte de voorgalerij weer in met een dienblad versnaperingen. Oom had het op dat moment net over dieren, die hij gezien had in Brazilië, toen tante tij dens een adempauze opmerkte: "Nu we het toch over dieren hebben Nootje, onze Zwartje is dood." Het was een zwarte kat, de lieveling van de familie. "Loh, hoe kan dat tante. Hij is toch nog niet zo oud?" "Hij is vergiftigd", stelde oom vast. "Ach, dat weet je toch niet Balg", zij noemde haar man bij z'n achternaam. "Hah, vertel mij wat. Dat zag ik zo. Stijf uitgestrekt, dat is niet voor het eerst dat ik het zie." De betweterigheid van de man ergerde de jongens, ze kwamen er daarom niet graag maar uit beleefdheid moesten ze wel even blijven zitten. "Onze kat heeft gejongd", merkte Ventje op als schoot het hem ineens te binnen. Hij keek Nootje aan. Deze keek verbaasd op. Naar zijn weten hadden ze helemaal geen kat. Hij aarzelde dan ook even en zei toen alsof hij het zich ineens ook herinnerde: "Ja, dat is ook zo." Benieuwd waar Ventje naartoe wou. "Wilt u er een hebben, het zijn ook zwarte, net als die welke u had", beschreef Ventje de jonge poes. "Potverdorie jongens, dat is aardig. Ik zou er graag een willen hebben. Het is gezellig om zo'n poes op schoot te heb ben als je 's avonds in de voorgalerij zit. Geen schoothond, maar een schoot- poes. Zal ik maar zeggen." De volgende dag kwamen de jongens de poes brengen, in een mand met een Tèmpèh, een platte bamboeschaal, er boven op als deksel. Hij werd door Ventje overhandigd met de woorden: "Het is wel een bijzondere kat oom, het is een zogenaamde Adense kat. Heeft een neef van me meegenomen van een van zijn reizen uit Aden. U weet mis schien wel dat de Arabieren en Egypte- naren katten vereerden vroeger en ze hebben er ook mee gefokt. Dit is het resultaat zegt men, ja ik weet het ook niet precies. U weet er waarschijnlijk meer vanaf." "Ja zeker, ik heb die beesten in Afrika wel gezien." "Hij heeft ook wat rondere oortjes, ziet u wel." De kat beet speels naar de hand van Balg die zijn oren onderzocht. "Hij is al vrij groot voor zo'n jong dier", merkte de nieuwe eigenaar op. "Ja, dat heeft u goed gezien. Ze worden iets groter dan de gewone kat. Dat is voordelig, want de andere katten blijven dan wel weg." "Jongens, hartelijk bedankt. Tante Noes zal er ook blij mee zijn." "Is Tante er niet?" vroeg Nootje. "Ze is in de keuken, ze zal zo wel komen." En inderdaad kwam ze even later ook in de voorgalerij en ook zij vond het een prachtbeest. Ze nam hem op haar schoot en aaide het speelse dier die haar pijnloos klauwde en beet. "Maar hij is wel groot vind ik", merkte ook tante op. "Dat is een zogenaamde Adense kat, die worden iets groter dan de gewone kat", legde Balg uit. De Balgen en de Jacobi's, de buren, leef den naast elkaar in pais en vree. Tot dus ver. De laatste tijd echter wierp men elkaar steeds vaker, laten we maar zeg gen, wat onvriendelijke woorden toe. Het dreigde zelfs op een handgemeen uit te lopen toen Jacobi eens op een lad der stond en over de muur zijn grieven verkondigde en Balg dreigde de ladder om te gooien met een goeroeng (korf aan een stok om hoog hangend fruit te plukken). Op een keer was het weer zo ver. Het vond weer plaats over de gemeenschappelijke ringmuur achter in de tuin. Meneer Jacobi was daarvoor weer op een ladder geklommen die enkele meters boven de muur uitstak. Hij had echter waargenomen dat er geen goeroeng in de buurt van Balg was, dus kon hij zonder onmiddellijk gevaar de aanval openen. "Meneer Balg!" riep hij. Deze, die in de tuin het werk dat de kebon had gedaan zat te bekritiseren keek op en zag het hoofd van de buurman. "Ja, wat is er. Heeft u weer wat te klagen!" "Allicht, denkt u soms dat ik al mijn kip pen wil verliezen door dat stomme rot beest van u!" "Meneer, u spreekt over mijn huisdier en stom is dat beest bepaald niet. Uw verstand is, vergeleken bij dat van hem, maar povertjes!" "Meneer u beledigt me!" "Dat is de bedoeling ook!" "Maar dat beest van u hoort aan de ketting." 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 40