"Make new friends but keep the old,
one is silver and the other is gold"
Vlnr: Vivian Boon, Tialie Robinson, Mark Boon
Hier ben ik een jaar of drie en
stop een lolly in de mond van mijn
vader. Op de voorgrond zit Mark,
die blijkbaar meer belangstelling
had voor de fotograaf dan ik. Uit
die periode toen mijn vader Tong
Tong oprichtte, kan ik mij vaag
herinneren dat hij heel weinig thuis
was. En als hij thuis was, was hij
aan het tikken. Hij zette het zwar
te kofferdeksel van zijn schrijfma
chine op de grond, ik klom er in en
kon er uren lang in schommelen
terwijl ik zwijgzaam naar zijn getik
luisterde en keek. Ik wist niet waar
hij mee bezig was, voor wat of wie. Het
kon mij toen ook niets schelen, want hij
was er, en ik kon hem zien en horen, en
meer had ik niet nodig. Als hij af en toe
zijn schrijverij onderbrak om door de
kamer te ijsberen, altijd met de handen
op de rug, klom ik er uit en, eeuwig en
altijd zwijgzaam, liep ik hem achterna.
Als een hondje. Mensen zeiden wel
eens: "wat is ze toch stil, waarom zegt
ze nooit iets?" Dan keek hij me aan en
zei: "ze denkt na!"
Al gauw paste ik niet meer in het koffer
deksel van zijn schrijfmachine, jammer,
maar ik vond de schrijfmachine zelf het
einde en mocht, als hij hem even niet
gebruikte, zelf tikken. Ik kreeg een velle
tje papier uit zijn kladblok en tikken
maar. Meestal regels met een O en een
X er doorheen, het hele velletje vol,
want ik kon nog niet lezen en schrijven,
maar dan maakte ik tenminste hetzelfde
geluid als hij. Ik begreep dat hij geen
gewone kantoorbaan had en dat hij niet
zoals onze buurman, met een brood
trommeltje iedere ochtend naar de
tramhalte liep. Hoe benijdde ik diens
kinderen, want hun papa was op vaste
tijden thuis. Neen, mijn vader was op
een andere manier bezig. Hij woonde in
een vreemd land, maar in een bekende
wereld. En daarom was hij, voor mij niet
alleen, een vaderfiguur die de weg wist.
Als ik wel eens jammerde dat hij niet
genoeg thuis was, legde mijn moeder uit
dat er miljoenen vaders op de wereld
zijn die elke dag thuis komen, die je hel
pen met je huiswerk, je lekke fietsband
plakken en met pantoffels bij de haard
de krant lezen. Maar mijn vader had nou
eenmaal iets anders te doen. En ik
moest niet zo klagen, maar trots zijn dat
mijn vader Tjalie Robinson was. Dat ben
ik mijn hele leven geweest.
Toen ik ouder was, een jaar of 14,
mocht ik voor het eerst kopij overtik
ken voor Tong Tong. Van die grote
foliovellen, vol handgeschreven verhalen,
ingestuurd door lezers, abonnees en
kennissen. Over zeer uiteenlopende
onderwerpen, vaak een genot om over
te tikken, omdat de zinnen zo mooi
waren, of omdat ze zo grappig waren,
dat ik af en toe in schaterlachen uit
barstte. Net als overigens de andere
typistes, aan wiens namen steeds 'tante'
voorafging. Voor mij stond die tekst
vaak bol van onbekende woorden, uit
drukkingen en plaatsnamen, uit een
wereld die ik niet kende, maar mijn
ouders wel. Eigenlijk vroeg ik nooit uit
leg, (ik zweeg immers toch?) en dus
kreeg ik die ook nooit. Maar van liever
lede begon het me te dagen, wat het
was waar ze altijd zo hard aan werkten.
Ze namen me mee naar tentoonstellin
gen, exposities, films, naar lezingen, op
bezoek bij allerlei mensen, arm en rijk.
Indisch en niet Indisch. Thuis, op de
Prins Mauritslaan 36, stond de voordeur
altijd open voor Tong Tong en later
Moesson en bezoek kwam te pas en te
onpas op elk moment onze huiskamer
binnenwandelen op zoek naar mijn
vader of moeder. En ik zweeg nog
steeds, luisterde en 'dacht na'.
Er viel altijd wel wat te doen voor Tong
Tong en later voor Moesson. Ellenlange
telstroken maken voor de boekhouder,
koekjes presenteren bij de thee. Vooral
ook sigaretten halen voor mijn vader, of
postzegels. Adressen schrijven, enve
loppen stempelen met 'drukwerk'.
Zodoende ben ik er altijd geweest, zeg
maar gerust, vanaf de eerste jaargang.
Maar ik had natuurlijk ook mijn eigen
leven en bleef Tong Tong/Moesson zien
als 'van mijn ouders'. Ik werkte buitens
huis hier en daar, trouwde en kreeg
kinderen, maar kwam toch steeds
terug om te helpen. Ik heb mensen
zien komen, gaan en blijven, ik heb
er gewoond en gewerkt tegelijker
tijd. Ik heb geslapen op en tussen
de bureaus. Moesson is geen
gewoon bedrijf. In vergelijking met
andere bedrijven waar ik werkte,
was Moesson altijd een gemoedelij
ke chaos. Het rommelige werd
ruimschoots gecompenseerd door
het idealistische doel. Waar men
het op de meeste andere kantoren
waar ik werkte, moest hebben van
efficiency en zakelijkheid, miste ik steeds
het zinvolle bezig zijn van Tong Tong en
Moesson. Het werd me duidelijk dat de
term 'niemand is onmisbaar' betekent,
dat als iemand wegvalt, het werk
gewoon doorgaat. Dat gold niet voor
Tong Tong en ook niet voor Moesson.
Daarom ook was het zo'n intens pro
bleem wie het werk van mijn ouders
later zou voortzetten. Toen mijn vader
stierf, nam een ieder het als de gewoon
ste zaak van de wereld aan, dat mijn
moeder het wel alleen kon overnemen.
En dat heeft zij, moedig en niet uit het
veld te slaan, op een werkelijk bewon
derenswaardige manier, gedaan. Niet
vanzelfsprekend. Niet in de schaduw van
mijn vader, maar wel vóór hem, op
eigen kracht. Anders, maar met dezelfde
ziel, met dezelfde strijdbaarheid en
dezelfde durf. Zoals ze altijd haar man
netje stond, nergens voor terugdeinsde,
overal een adrem antwoord op had, zo
is ze nog steeds. Maar ze heeft een stap
opzij gedaan om de nieuwe generatie de
kans te geven om door te gaan.
Nu is Moesson als een soort erfenis mij
in de schoot gevallen. Er wordt van mij
verwacht dat ik er mee verder ga en
vele mensen sturen mij gelukwensen en
steken mij een hart onder de riem dat
het best wel zal lukken. We maken
momenteel financieel een moeilijke tijd
door, ook Moesson heeft te kampen
met de recessie. Om als tijdschrift door
te gaan moeten wij groeien, dus moeten
wij onze lezerskring groter maken. Maar
de kern zal blijven. Met dit versje uit
mijn (Amerikaanse) kinderjaren wil ik
mijn introductie afsluiten, in de hoop dat
u het in gedachte houdt wanneer
Moesson er in de toekomst misschien
anders uitziet dan u bent gewend.
VB
4