Een kunstenaar in Indië, deel II
ft
Door Cary Venselaar
Als W.O.J. Nieuwenkamp in 1907 weer
terug in Holland is, maakt hij vele -ook
Indische- houtsneden en etsen en werkt
ondertussen aan zijn boek over Bali. Hij
besluit het boek geheel zelf te ontwerpen
aan boord van zijn schip 'De Zwerver', een
knap staaltje werk, wat hem later compli
menten bezorgt van Sjoerd de Roos, de
nestor van de Nederlandse letterontwerpers
en boekverzorgers. Helaas is door deze
werkwijze de oplage van het eerste boek
werk over Bali erg laag, 400 stuks, dus
kostbaar en daardoor was de verspreiding
ervan niet erg groot. Het boek verschijnt in
1910, maar in 1 922 zal Elsevier een inge
korte en gewijzigde versie uitbrengen.
Nieuwenkamp verkreeg zijn inkomen voor
namelijk uit de verkoop van zijn boeken,
etsen en houtsneden. Dit alles is in wezen
gereproduceerd materiaal en daarom zijn
de meeste originelen ervan nog steeds in
familiebezit.
In de volgende jaren tekent, etst en snijdt
hij nog veel in hout, daarnaast schrijft hij
publikaties. Delen van zijn zwerftochten
zijn te vinden in bijvoorbeeld het tijdschrift
'Nederlandéch Indië, Oud en Nieuw' waar
mee hij nauw samenwerkt.
Na een reis naar India in 1914, reist hij in
1917 met het schip 'De Grotius' weer naar
Indië, vanwege mijnenvelden en oorlogs
gevaar gaat de reis via Noorwegen, New
foundland, Cuba en het Panamakanaal,
San Francisco, Yokohama, Kobe, Nagasaki
en Hongkong naar Tandjong Priok.
In Batavia leert hij lithogaferen bij het
Bureau van de Topografisch dienst. Maar
hij reist nu over Java met een opdracht om
het Idjenplateau te bezoeken. Deze tocht
gaat via Cheribon en Soerabaja, hij beklimt
de Raung en de Bromo, en ook het Idjen
plateau dat constant in de wolken ligt. Ziek
en uitgeput komt hij er vandaan maar hij
gaat toch op reis via Jogyakarta en de
Borobudur terug naar Batavia, waar hij zijn
nieuwe litho's tentoonstelt bij de Neder-
landsche Kunstkring. Hij zal in Indië veel
van zijn werk verkopen.
Dan, in mei 1918, gaat hij naar een gebied
waar ook nog nooit voor hem een tekenaar
was geweest, de Kleine Sunda eilanden.
Per schip reist hij langs Lombok, Soem-
bawa, Soemba, Flores en Timor. Onder
weg verzamelt hij kunst en lokale gebruiks
voorwerpen, kalkkokertjes, besneden hoor
nen lepels, ikatweefsels etc. Hij tekent
schepen op het strand, de koppensnellers
van Timor, klederdrachten en tatouages,
De achtersteven van een Boeginees vaartuig, houtsnede uit 1903.
de landschappen en merkwaardige forma
ties zoals de slijkvulkanen van Pulau Kam-
bang en talloze andere bijzonderheden.
Naar Alor, Kisar, Wetar, Liran, en Leti reist
hij mee met de gouvernementsstomer
'Canopus'. Daar weet hij diverse mokko's
(bronzen trommen) op de kop te tikken en
mee te nemen. Deze trommen fungeerden
als betaalmiddel en waren een machtig
bezit. Hij zal later de relatie tussen deze
mokko's en de grote trom van Pedjeng
grondig onderzoeken. Op de terugweg gaat
hij opnieuw naar Soemba en reist te paard
over het eiland. Dan komt hij opnieuw op
Bali terecht, waar hij ontdekt dat het relief
met de fiets, dat door de aardbeving be
schadigd werd, gewijzigd en hersteld is.
In november is hij terug in Batavia, waar hij
zwaar ziek met longenpest het bed moet
houden. Op het nippertje weet hij een
plaatsje op de 'Noordam' te bemachtigen
en gaat eerder dan zijn bedoeling was naar
Holland terug. In Edam, waar hij nog woont
komt hij in conflict met het gemeentebe
stuur dat weinig oog heeft voor zijn aan
drift om de omgeving te verfraaien en om
oude panden te herstellen. Hij besluit dan
om met zijn familie te emigreren naar Italië,
De Maan van Pedjeng op Bali, de grote bronzen
trom.