"Kijk jongelui, ik zelf ben ook een Indische jongen als jullie, maar een Indische jongen. Want, niet waar, men ziet gewoonlijk op ons neer. Laat ik je echter mogen raden, doe je uiterste best, óók hier op de cursus, om later elk, zo goed hij kan, iets er toe bij te dragen dat dit vooroordeel verdwijnt!" (Uit: M. Bachrach, 'Herinnering aan Hans van de Wall' Bataviaasch Nieuwsblad, 27.1 1.1948). De Paria van Glodok Maar hoe beschrijft Victor Ido de Indische jongens in zijn toneelstukken? Soms zijn het arme, ontevreden Indo paupers, zoals in De paupers (1912) en De Paria van Glodok (1916). In 1900 had Victor Ido een feuilleton in de Java-bode gepubliceerd onder de titel 'De Paria van Glodok'. Later bewerkte hij dit ver haal voor het toneel, het werd voor het eerst opgevoerd in Batavia in oktober 1916. Zoals de titel al aangeeft speelt het stuk zich af in Glodok, een wijk in oud-Batavia, in het jaar 1900. De hoofd persoon is de Indische jongen Leo, die op vijfjarige leeftijd bij Moeder Asia, een arme Indische vrouw is gebracht. Leo's moeder is een inlandse en zijn vader een totok die hem aan zijn lot heeft overge laten. Leo draagt zelfs diens achternaam niet. Leo, Moeder Asia en haar dochter Rooslien wonen in een klein huisje. Leo en Rooslien willen trouwen, maar daar voor is voorlopig nog geen geld. Tijdens een Chinees feest vermoordt Leo een rijke Chinees die Rooslien probeert aan te randen. Hij wordt veroordeeld tot de doodstraf. Alleen Moeder Asia en Leo's advocaat weten dat het vonnis is uitge sproken door een rechter die Leo's vader blijkt te zijn! Leo heeft geen Europese achternaam dus heeft hij ook geen bestaansmogelijk heid. Vol wrok over zijn vader die niet verantwoordelijk voor hem wil zijn, zegt hij: "O, die verdomde kerel, die ploert die mij in de wereld geschopt heeft en mij aan mijn lot overliet zonder bestaan, zonder naam... Omdat mijn moeder maar 'n inlandsche meid was, heeft hij mij niet erkend als zijn kind. Nou heb ik niets geleerd, moeder, nergens kan ik werk krijgen. Bij 't goevernement geen denken aan. ledereen vraagt mijn naam en ik kan niet zeggen hoe ik heet als alleen Leo... Leo... (Uit: De Paria van Glodok, 2e druk, Bandoeng 1921, blz. 7). Een totok op het Chinese feest draagt een oplossing aan voor de problemen van de Indo-pauper: "Ik ben al vele jaren in de Oost, en heb dat gekanker van tottoks tegen indo's en omgekeerd altijd uit den booze gevon den. De indo heeft z'n fouten, zeker, maar de tottok heeft ze óók, niet-waar? 't Gaat niet aan, 'n onontwikkelde indo te vergelijken met 'n ontwikkelde euro- peaan, evenmin 'n sjouwerman bij ons in Holland met 'n beschaafden indo, die 't hier tot hoofdambtenaar heeft gebracht. Laten tottoks en indo's liever zonder vooroordeel samengaan, want tenslotte moeten wij allen toch hand aan hand De heer J.M.H. Ohl in de rol van Leo in "De paria van Glodok" deze koloniën trachten te behouden." (Uit: De Paria van Glodok, 2e druk, Bandoeng 1921, blz. 51). Waarschijnlijk was deze mening van een totok de mening van Hans van de Wall zelf. Slechts in twee vroege boeken van hem waren zijn Indische hoofdpersonen pau pers. In zijn latere toneelstukken heeft hij ze ook in andere maatschappelijke posities afgebeeld. De dochters van den resident In De dochters van den resident komt een sympathieke, ambitieuze Indo voor. Het stuk werd voor het eerst opgevoerd in 1922, maar speelt veel vroeger, namelijk in de jaren 1850-1860. Het is een 'luch tig spel uit het Indische leven' dat speelt op de binnengalerij van een residents woning ergens in het binnenland van Java. De resident heet Vermeer en hij was bootsman toen hij in Indië aan kwam. Omdat hij gewond was, bleef hij in Indië, en langzamerhand heeft hij zich als bestuursambtenaar weten op te wer ken tot resident. Dat kon in die tijd toen de regering voor haar ambtenaren vaak de keuze had uit eenvoudige Hollanders zonder opleiding. Vermeer spreekt plat Amsterdams en heeft een hekel aan geleerdheid en aan Indo's. Henri van Doesburg bijvoorbeeld, de zoon van zijn overleden vriend; die heeft zijn vader veel geld gekost voor zijn studie in Holland en nu is hij slechts administra teur op een koffie-onderneming. Deze Henri is verliefd op Bella, één van de dochters van de resident. Maar Vermeer zegt: "Ik aan jou mijn Bella geven? Dan liever de lucht in, zei van Speijk. Aan zoo 'n leeglooper, zoo'n Indo, zoo'n hierge- borene?! Nooit." Maar Henri laat zich niet zo snel afschepen. Hij vermomt zich als een Javaanse paardeknecht en treedt in dienst bij Vermeer. Als het paard waar Bella op rijdt op hol slaat, is een ongeluk onvermijdelijk. Maar Henri redt Bella en als dank mag hij zelf zijn belo ning kiezen. Hij gooit zijn vermomming af en vraagt om de hand van Bella. Vermeer antwoordt: "Doesburg, ik hei aan vele Indo's 't land, omdat ze geen durf, geen wilskracht hebben, en ik nooit ereis 'n daad van ze zag. Maar aan jou hei 'k gezien, wat 'n flinke Indo vermag. Jij hadt een doel, en je heit niet gerust, vóór je dat doel bereikt hebt. Jij heit 't voor honderd andere Indo's bij mij goed gemaakt. Als Bella van je houdt, kaerel, neem 'r dan." (Uit: De dochters van den resident, Weltevreden 1922, blz. 167). Zó kan het dus ook. Al is het op een 'luchtige' manier en speelt het een halve eeuw geleden, Victor Ido laat hier dui delijk zien dat het hebben van vooroor delen onterecht is. Niet alle Indo- Europeanen zijn paupers of paria's, er zijn er ook die doorzetten en proberen te ontkomen aan het geijkte beeld. Hoewel hij tot de rijkere, meer geres pecteerde bovenlaag behoorde, heeft Hans van de Wall zich niet afgewend van de groep waaruit hij afkomstig was. In zijn leven en werk heeft hij allereerst getracht de aandacht te vestigen op de achtergestelde positie van deze groep. In zijn latere werk heeft hij ook gepro beerd het beeld dat er van hen bestond te verbeteren. (wordt vervolgd) 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 37