liep en verder landinwaarts afboog ach ter de huizen langs die toen de grens van Pladjoe vormden. Sindsdien zijn de overstromingen uitgebleven. De nieuwe re huizen, die meer naar binnen lagen stonden niet meer op neuten. Ze waren van baksteen, hadden witgekalkte muren, een zadeldak van rode dakpan nen en een aangebouwde halfdichte veranda aan de voorzijde. Gebouwd in de jaren twintig vertegenwoordigden zij een eenvoudige uitvoering van de art déco stijl uit die jaren. Hier stond ook de kleine houten fröbelschool midden op een driehoekig plein. Hier heb ik matjes leren vlechten volgens zelfgeko zen kleurencombinaties en zelfverzon- nen geometrische patronen. Apetrots was ik op het resultaat. Wij woonden toen op no. 90, schuin tegenover dit schooltje. Vijf jaar moet ik geweest zijn toen we op een dag samen met mijn moeder en trouwe kokki, die tevens kinderverzorg ster was, gingen kijken naar de opvoe ring van de Chinese leeuw. Dat zal wel op Chinees Nieuwjaar zijn geweest. Een vervaarlijk monster met grote beweeg bare ogen bezorgde me de schrik van mijn leven toen het met opengesperde muil onder oorverdovend geraas van bekkens, al dansend plotseling een uitval in onze richting maakte. Ik wist niet hoe snel ik weg moest vluchten. Wij waren zeer aan deze kokki ver knocht. Dat ze latta was, kon ze niet helpen. En dat ze daarmee geplaagd werd, ook door ons kinderen, moge zij ons inmiddels vergeven hebben. In ieder geval werd mijn moeder altijd erg boos op ons als zij het merkte. Onze kokki (ik heb nooit haar naam geweten) was van uit Purwakarta in West-Java in 1929- 1930 met ons meegegaan naar Den Haag om op mij en mijn baby broertje te passen. Zij is al die jaren bij ons geble ven totdat ze, oud geworden en finan cieel onafhankelijk, in 1937 terugkeerde naar West-Java om daar te sterven. Toen wij in 1934 van Balikpapan weer naar Pladjoe verhuisden kwamen wij in huis no. 65, het evenbeeld van no. 90, maar dan dichter bij de Moesi gelegen. Ik weet nog heel goed, dat wij hier over de radio de reportages uit Nederland hebben kunnen volgen van de begrafenis van koningin Emma en prins Hendrik. Een staaltje van technisch vernuft, dat ons kinderlijk bevattingsvermogen verre te boven ging. Weer wat later verhuis den we naar no. 108. Dit was een spik splinternieuw huis, dat eenzaam aan de rand van de bebouwde kom stond. Door mijn vader gebouwd in kubistische stijl met plat dak, zoals hij ook het hotel had gebouwd en in Palembang de gere formeerde kerk, de vrijmetselaarsloge en enige woonhuizen. Uit deze laatste jaren herinner ik mij uiteraard het meest. Wij, mijn jongere broer en ik, vermaakten ons opperbest met de vele vriendjes. Favoriet waren Karei en Frans Tulp, echte brandals. De anderen waren Koen en Frank Mathijsen Gerst, Guus de Laive, Hans Sperling, Sjoerd Jansen, Frits Reibel, Wil en Ton Avé, Robin van Tscharner, Robbie van der Kolk, Jeannot Peereboom-Voller, Eddie van Thiel, Urs Grunder. Van de meisjes noem ik Anita Volkers, Elly Veldkamp, Riki en Renske Keiler, Riekje Vrij, Lenie en Ankie Ernste, Clara Aurik, letje Heemskerk. Natuurlijk haalden we kattekwaad uit. Bij voorkeur was de soos ons operatieterrein, 's Middags vermaakten we ons daar opperbest in de geheimzinnige donkere ruimte achter het grote toneel en als de gealarmeerde mandoer woedend met zijn bedienden aan kwam stormen, namen we luid schreeuwend van opwinding de benen en renden via de achterdeuren in alle richtingen naar buiten om niet gepakt te worden. Zondagochtends vroeg haalden we stiekem lege flessen uit de bakken bij de soos en verkochten die dan voor een cent per stuk op de pasar. Of we vorm den bendes en zochten als stoere ont dekkingsreizigers met veel fantasie het avontuur in de hoge alang-alang velden op zoek naar rovers, slangen en wilde dieren. Voor de rest van de vrije tijd waren we steevast in het zwembad te vinden. We waren echte waterratten, die eenvoudig niet uit het zwembad weg te slaan waren. Hier legde mijn oudste broer de basis voor zijn snelle zwemstijl, die hij niet lang daarna in Batavia, in Manggarai vervolmaakte voor de Java zwemkampioenschappen. Maar ook alleen wist ik mij kostelijk te vermaken, 's Middags na het verplichte 'slaapuurtje' ging ik op blote voeten over het brandend hete asfalt naar de B.P.M. toko om griffels of kroontjespen nen en dergelijke te kopen en me te verlustigen in die rijkdom aan uitgestalde artikelen, die een wereld vertegenwoor digden, die op de een of andere manier toch wel erg ver weg stond. In feite was deze toko al een moderne supermarkt, al was dat woord nog niet uitgevonden. Het enige verschil was, dat je op de bon kocht en dat alles een keer per maand werd afgerekend. Hier werkte Sam Pasaribu, een Batak, die ik vele jaren later weer terugzag bij de Wereldomroep in Hilversum. Op zeke re dag had ik een tangkoel, zo'n vierkant visnet opgehangen aan een kruis van bamboelatten, waaraan een lange steel was bevestigd. Hiermee heb ik heel vaak ik de Moesi gevist. De magere vangst was steevast zogenaamd voor de poes bestemd. Of op het heetst van de mid dag ging ik rolschaatsen op het grote terras van de soos, die er dicht en verla ten bij lag, dan had ik het rijk voor mij alleen. Als het vliegertijd was, kochten we in de Chinese toko kleine vechtvlie- gers en samen met Marimin, onze huis jongen, maakten we glastouw. Mijn oud ste broer was een expert in het vliegers maken. Heel grote, met acht meters lange staarten, die aan de achterzijde ter hoogte van het kruisverband werden aangebracht, net zoals de Palembangse vliegers. Hoog in de lucht leken ze met hun uitwaaierende staarten net op staartkometen. Voor ons was Marimin geen gewone huisjongen, maar meer een goede vriend. Een enkele maal mocht ik met hem op zaterdagavond mee naar de luchtige Bengsawanloods, de grote nieu we soos voor het inheemse personeel. Hier werden dan wajang-wongopvoerin- gen met gamelanbegeleiding gegeven. Ik raakte hiervan zo in de ban, dat ik het vertikte om helemaal alleen vooraan op een stoel te gaan zitten. Liever bleef ik bij Marimin, die zich midden in de volle ruimte met zijn kornuiten in een kring op de grond met het dobbelspel ver maakte. Ook het schimmenspel, de Hopman Van Riemsdijk met zijn welpen. Staand, 2e en 3e van rechts: ik, Koen Mathijsen Gerst. Staand, 4e en 6e van links: mijn broertje, Karei Tulp 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 9