Consuls in koloniale gebieden Consuls zijn er al sinds de Middeleeuwen, vooral in de lan den rond de Middellandse Zee. Het was hun taak in den vreemde de belangen van handel en scheepvaart van hun land te behartigen en zo nodig bescher ming te geven aan de onderdanen van het land, dat zij vertegen woordigden. In de 18e eeuw wer den de consuls van Frankrijk, ook wel agenten van de Marine ge noemd. Nadat in 1795 ons land een nieuwe staatsvorm had gekre gen zijn Nederlandse consuls ook wel de titel van Agent van de Bataafse Republiek gaan voeren. Toen begin vorige eeuw in de Europese landen ministeries van Buitenlandse Zaken waren opge richt kwamen de consuls bieron der te ressorteren. Hun dienst en organisatie was een geheel andere dan die der diplomaten. Slechts weinigen van onze consuls waren Nederlanders. Om het nationale element te versterken ging ons land er voor het eerst in 1875 toe over Nederlanders als leerling-con sul op te leiden. Vanaf die tijd werden voor het eerst consuls in enige mate gesalarieerd. De niet- gesalarieerden werden niet door onze regering overgeplaatst, zij bleven wonen waar zij bun zaken hadden. Zij waren gerechtigd kanselarijrechten te heffen en het geld voor zichzelf te behouden. Alvorens in fu nctie te treden moes ten zij door de ontvangststaat als zodanig erkend zijn en daartoe een exequatur bezitten. 26 De capitulaties In de niet-Christelijke landen, met name in het Turkse rijk, hadden de Westerse landen bedongen dat hun onderdanen door hun eigen consulaire rechtbanken zouden worden berecht. De consuls ontleenden daaraan een speciale status. De daarover gesloten verdragen heetten capitulaties. Deze golden ook in Noord- Afrika, waar de consuls nog meer te zeggen hadden. Totdat in 1881 Frankrijk de macht overnam in Tunesië, maakten de consuls daar de dienst uit. In Marokko was het niet anders: voor Tanger had de Volkenbond een statuut vastgesteld, dat het bestuur telkens voor enkele jaren toevertrouwde aan een administrateur uit Europa. Deze werd bijgestaan door een raad van consuls- generaal. Deze toestand heeft voortge duurd totdat Marokko onafhankelijk werd in 1956. Toen de Britten in 1882 in Egypte de macht hadden overgeno men voerde de landvoogd de titel van consul-generaal. De Europese mogendheden hadden ook capitulatie-akkoorden afgesloten met China, Japan en Siam, het huidige Thailand. Hadden de Westerse machten dus in enkele landen buiten Europa geïn stitutionaliseerde machtsposities voor zichzelf en voor elkaar ontwikkeld, zulk een samenwerking ontbrak geheel in de koloniale gebieden in Azië en Afrika. Tot het eind van de 18e eeuw was de handel van deze bezittingen in handen van de moederlandse geoctroyeerde handels compagnieën. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) dreef vanuit Batavia handel met de eigen vesti gingen in de omliggende landen en met Nederland. Buitenlandse handelaars waren niet welkom, buitenlanders mochten er wel zijn maar dan in de dienst van de Compagnie, bijvoorbeeld Duitse militairen. Na 1814 kreeg Nederland de meeste koloniën weer terug na jarenlang onder een Brits tussenbestuur te hebben gestaan. Ofschoon de Nederlanders er in die tijd konden blijven wonen, was onze invloed er duidelijk op achteruitge gaan. Britse en andere buitenlandse aan wezigheid aldaar was de Nederlanders toen minder welkom. Toen dan ook in 1818 de Britse ambassadeur in de Nederlanden, Clancarty, had gevraagd of zijn land in Oost-lndië consuls mocht benoemen, was het antwoord duidelijk negatief. Landvoogd Van der Capellen schreef dat dit verzoek om alle redenen moest worden afgewezen. Een groot deel van de archipel was toen nog niet onder bestuur gebracht. Juist toen begon Singapore zich tot handelscen trum te ontwikkelen, waarvan de groei Batavia zorgen baarde. Onder die omstandigheden kon van Britse en andere consuls weinig goeds verwacht worden. In andere delen van de wereld waren Britse consuls de voorlopers van koloniale overheersing, zoals in Nigeria. Veel van onze Indische havens waren lange tijd verboden voor andere dan Nederlandse schepen. In 1835 verklaarde de koloniale regering zich opnieuw tegen toelating van vreem de consuls. Er was immers toe overge gaan Indië zoveel mogelijk dienstbaar te maken aan de bevordering van de belan gen van het moederland. Op grond daarvan was beperking van de vreemde handel de strekking van het toen bestaande stelsel van beheer. Vraag naar een nieuw beleid Het spreekt vanzelf dat de Nederlandse regering toen niet vroeg om opening van consulaten in de overzeese gebieden van andere landen. Maar het zakenleven had hiervoor wel belangstelling. In 1855 pleitte het lid van de Tweede Kamer, Sloet van Oldenhuis, voor het openen van Nederlandse consulaten in Australië, Voor-lndië en Zuid-Afrika. Het zakenle ven had hier zeer op aangedrongen maar er was nog steeds niets van geko men. Genoemd kamerlid weet dit aan onze bekrompen en achterdochtige koloniale politiek, die steeds de benoe ming van vreemde consuls in de Indische havens had tegengehouden. Hierop ant woordde minister Van Hall, dat hij eer bied had voor de mannen, die onze koloniale politiek bedreven. Deze waren van oordeel geweest, dat het zaak was daar geen consuls te plaatsen. De minis ter zei dat hij de wens van het kamerlid deelde. Er waren echter omstandighe den, die hier niet konden worden aange roerd, welke het voor het ogenblik voor het belang van ons land minder raad zaam maakten daartoe over te gaan. Hij hoopte dat deze omstandigheden spoe dig verdwenen zouden zijn want ook zijn ambtgenoten waren voor toelating van consuls. Speciale verdragen Die omstandigheden waren op dat moment inderdaad aan het veranderen. De Amerikaanse regering, die eerder in 1802 in Batavia een consul had kunnen benoemen - en in 1838 en 1844 ook korte tijd op Curasao - had gedreigd de erkenning van nieuwe Nederlandse con suls in de Verenigde Staten te belemme ren en het bestaande verdrag van handel en scheepvaart op te zeggen als Indië niet openging voor Amerikaanse con suls. Nederland wilde nu wel met spe ciale verdragen de toelating van consuls in Indië regelen maar dan wel onder beperkende condities. In 1855 kwamen de eerste overeenkom sten met België en de Verenigde Staten tot stand. Deze landen hadden toen nog geen overzeese gebiedsdelen zodat geen reciprociteit kon worden bedongen. Dit was wel het geval met de latere verdra gen met Frankrijk, Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk. Vele andere

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 26