Tante Juul 36 Tante Juul was een prachtvrouw. Leuk, naïef, charmant Indisch en weduwe. Haar huwelijk met oom Jack was niet gezegend met kinderen. Deze onvervul de wens was door tante Juul altijd omzichtig verbloemd. "Och, ik heb Jack toch, ik moet so feel voor hem sorgen, hij kan neks zonder mij, net een kind ja." Maar ik wist wel beter, al kwam het alleen maar door het bemoederen wat ze deed. Voor sommige problemen had ze een voudige, doch resolute oplossingen. En, owee als je haar raad in de wind sloeg. "Sie, ik heb toch geseg ja, maar nee, eigenwijs." Dat verwijt klonk onherroepelijk als achteraf haar gelijk bleek. Lekker eten en sigaretjes roken waren haar passies. Ze kookte overheerlijk, maar snoepte vóór, tijdens en na de maaltijd. En als ze niet at, dan rookte ze. "He swartje, ik snap niet dat jij nog so veel ken praten. Jouw mond altijd fol. Of met eten of met sigaretten." "Hm, ik ben niet swart, ik ben bruin", had ze pruilend geantwoord op oom Jack zijn plagerijen. Oom Jack was tien jaar geleden van haar heengegaan. Plotseling. 'Een attak', had ze uitgelegd. Hij was gestorven met zijn ogen open, verwachtte nog iemand. Hij had gekeken of hij nog iets wilde zeggen, maar de tijd had hem ontbroken. "Kassian, hij heeft maar een paar maan den van zijn fut kunnen genieten. Nu al dood." Ze was dapper geweest. Haar kracht had haar niet in de steek gelaten. "En als ik piekier en niet meer weet, dan vraag ik Jack. En hij seg mij dan. Al." De geest van oom Jack was regelmatig op bezoek geweest bij tante Juul. 's Avonds als zij op bed lag, dan klopte hij op het nachtkastje. Drie keer. En dan riep ze: "Ja Jack, ik weet dat je er bent. Ik ga nu slapen hoor." Geregeld keken we door de stapel oude foto's, die ze steevast bij zich droeg in haar tas. Foto's van 'hoe het bij ons was', van Indië, van oma en opa, van het huis waar ze gewoond hadden, foto's van de reis naar Nederland en van het pension. Haar begeleidende kommen- taar werd elke keer mooier, romanti scher, nostalgischer. Enkel de grap van oom Jack bleef hetzelfde. "Hé swartje, als wij met de plane gaan en neerstorten, dan vinden ze jou het eerst." "Waarom dan "Ze zoeken toch altijd eerst naar de swarte doos, ha, ha, ha!" "Ja, soms was hij een echte doerak, maar wel een lief ja. So sacht." En dan staarde ze voor zich uit om plot seling op kwade toon van onderwerp te veranderen. "Die dokter van mij. Van hem mag ik ook neks. Hij seg, mijn glorestorol niet goed. Te hoog. Nou mag ik geen soute fis meer eten en geen saté. Alleen mager ja en sonder sout. Tollol. Je ken toch niet Indisch eten sonder sout en mager. Jag al lag." "U eet ook zoveel", probeerde ik. "Niet, alleen maar snoepen. Die belanda's kunnen wel mager en sonder sout met dat eten van hun. Tjag." En zo mopperde ze door, onderwijl drif tig rokend en genietend van de spekkoek. "En roken, mag dat wel van de dokter "Hij heeft niet gefraag", loog ze. "Als ik niet mag roken, nou dan hoef het voor mij niet meer. Jij rookt toch ook. Is niet goed. Ik ben al oud, maar jij nog so jong. Je moet stoppen jongen." "Hé, ben je al naar het reisburo geweest voor die vakantie gids ontweek ze mijn lastige vragerij- en. "Nee, ik heb nog geen tijd gehad". "Ach, geen tijd, straks te laat en geen plaats meer. Kom dan gaan we samen." Ik sputterde nog wat tegen, maar hier hielp geen moedertje- lief. Gearmd lie pen we even later door de stad. Het was gezellig druk. De etalages kondigden de zoveelste opruiming aan en de koop lustigen lieten zich graag verlokken. "Kom, efen kijken dan." Ze trok mij zachtjes aan mijn arm een kledingzaak binnen. Een stapel truien vulde het gangpad en met haar tas om de schouder geklemd keurde ze de koopwaar. "Kijk dan, so beeldig en so goedkoop." "Dat is een herentrui tante", verbeterde ik haar naïef. "Is ook niet foor mij jongen, foor jou. Probeer dan." Ze hield de trui voor en keek keurend. "Hij staat je mooi. Adoeh, je lijk net Clark Gable." Ik vond hem afschuwelijk, maar ach ze was zo lief. Mijn besluiteloosheid deed haar het heft nog nadrukkelijker in de hand nemen. "Neem dan zei ze. "Misschien kunnen we nog even verder kijken probeerde ik me uit haar houdgreep te ontworstelen. "Tjag, hij weer. Net als de vorige keer zeker en dan weer terug en te laat." Ze pakte de trui en liep ermee naar de kassa. De koop was een feit en trots overhandigde ze de draagtas. "Kom, efen koffie drinken." In de lunchroom was ze geen onbeken de en het 'goede middag, mevrouw en meneer' gaf haar een statige verschij ning. "So, even een sigaretje", en de rook werd geïnhaleerd, alsof ze de nicotine een tijdlang had moeten ontberen. "Neem maar iets te snoepen, ik trak teer." "Zullen we dat wel doen vroeg ik, "dat is toch niet goed voor u Mijn uiting van bezorgdheid deed haar bloed druk stijgen en ze verkleurde onder haar bruine huid. "Waarom Foor die dokter seker. Hij eet self maar mager en sonder sout, die fent." Haar toon was onverbiddelijk. "Meneer, twee koffie en twee saucijsjes brood." De ober knikte en verdween. Met haar tas op haar schoot, genoot ze zichtbaar van de verboden spijs. "Dan gaan we dadelijk naar dat kantoor voor de reisgids", plande ze het volgen de reisdoel. Ik had haar een paar weken geleden ver teld van mijn voornemen om een reis naar Indonesië te maken. Mijn eerste reis. Meteen had ze haar tas gepakt en de stapel oude foto's tevoorschijn gehaald. Als een ervaren gids voorzag ze elk exemplaar van een uitgebreide toe lichting. Nog mooier dan ik ooit van haar had mogen horen. Haar stem leek ook zachter toen ze vertelde. Ze werd weker, kwetsbaar en soms was het of ze een beetje huilde. Graag had ze samen met oom Jack nog een keer teruggegaan naar hun geboor teland. Maar dat geluk was hen onthou den. "Als ik in de vut ben, dan gaan we swar tje", had hij handenwrijvend genoten. Maar hij was alleen gegaan. Zonder zijn 'swartje'. Naar de hemel. Mijn reis zou en moest daarom door gaan. "Sie oom Jack. Te laat. Ik had al geseg, niet wachten tot de fut, ken nu toch ook. Maar nee, eigenwijs en nu...te laat." Ze betaalde de ober en we mengden ons weer in de winkelende massa. Bij het reisbureau aangekomen liep ze reso-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 36