IN MEMORIAM
THEO KEMPFF
Zoef
Het geheim van de spekkoeken
In mijn internistenpraktijk had ik een lieve Indische dame
met chronische gewrichtspijnklachten. Ze was heel lief, heel
hartelijk, heel Indisch, heel nerveus, heel spraakzaam, in het
gesprek struikelend over haar woorden. Haar man daaren
tegen, ook zeer Indisch, was heel zwijgzaam, heel geduldig
en ook heel lief. Zij vormden aldus een zeer harmonisch en
beminnelijk paar, het echtpaar B. Als zij bij mij op het
spreekuur kwamen, brachten zij altijd een heerlijke spek
koek voor mij mee en natuurlijk was die ook voor mijn
gezin, dat werd er altijd heel nadrukkelijk door mevrouw B.
bijgezegd: "voor uw kinderen en voor uw vrouw ook ja
dokter. Zij houden toch ook van spekkoek, ja?"
Ik probeerde verscheidene keren het echtpaar te bewegen
geen spekkoek meer voor mij mee te nemen, vergeefs.
"Loh, vindt u dan niet lekker dokter?" "Loh, jewel
mevrouw, maar ik voel een beetje maloe toh.
Want uw verzekering betaalt mij voor het
consult en u tambah elke keer met een spek
koek, kost toh geld! Weet u wat, geef mij
maar het adres waar u het koopt, dan koop ik
zelf daar als ik zin heb in een lekker stukje
spekkoek."
"Ach nee ach", weerstreefde mevrouw B., "ik
wil niet zo." En dan met een lieve lach en haar
hand op mijn arm: "u krijgt van mij, ja?" Nou
wat moet je daar dan mee? Je zou haar ver
driet doen als je het zou weigeren.
In 1988 beëindigde ik mijn internistenpraktijk
maar ging nog korte tijd door met een alterna
tieve geneeskundige praktijk voor patiënten als
mevrouw B., tot 1991Dat was toen voorlopig het einde
van mijn relatie met het echtpaar B. en dus ook het einde
van de heerlijke spekkoek, dat lag voor de hand. Maar dat
bleek een voorbarige conclusie. Sindsdien namelijk kwam
Theo Kempff, mijn vriend en medesooslid van het eerste
uur, op elke Serukun soosdag telkens met een stukje van
dezelfde heerlijke spekkoek voor mij, met de groeten van
mevrouw B., zijn schoonzuster. "Hier Frans, van mevrouw
B., ze zegt dat je er zo van houdt, eet maar lekker op."
"Wah, bedankt Theo, adoeh die mevrouw B. toch, bedank
haar ook ja Theo."
En zo ging dat op elke soosdag telkens weer. Iedere keer
had Theo een plastic zak bij zich met stukjes heerlijke spek
koek, en ik was niet meer de enige die wat kreeg, hij deelde
ook uit aan andere sobats van hem, maar ik meen dat ik
altijd extra kreeg. Ik begreep langzamerhand ook niet zo
goed meer wat het verband was met mevrouw B., hoewel
bij die gelegenheden altijd de groeten van en aan meneer en
mevrouw B. via Theo uitgewisseld werden. Ik brak er ech
ter mijn hoofd niet over, het was lief en dus al.
Op de Serukundag van 16 mei 1993 ontbrak Theo en dat
was niets voor hem. Ik miste deze trouwe Serukunvriend
en dacht bij mezelf dat er wel iets bijzonders aan de hand
'Zoef noemden de dames van Toko Moesson hem, naar de
stripfiguur 'Zoef de Haas', die als de weerlicht kwam en
ging. Theo Kempff, als hij zijn spekkoeken kwam brengen
(opbrengst voor onze Bruine Bus) was geen man van lang
ngobrol bij een kopje koffie, maar kwam, vertelde één van
zijn moppen en verdween weer spoorslags. Een ongelooflijk
aardige kerel, abonnee van ons blad vanaf het eerste uur,
op alle gelegenheden aanwezig en dan was hij een gezellige
prater. Tweemaal op zo'n feest heb ik hem het Indische
gedicht 'De jojo' horen voordragen, één van die bekende
rijmelarijen in petjok in het genre van 'De voetbalmatch van
Si Ko Tet' en 'Den varken'. Hij deed het kostelijk.
Theo Kempff ken ik al van zestig jaar geleden in Malang.
Theo was een schoolvrindje van een nichtje van me, per
soonlijk kende ik hem niet maar zien deed ik
hem vaak genoeg. Hij zat altijd op de fiets, rij
dend of stilstaand. Dan steunde hij met een
voet op een laag muurtje of iets anders, maar
voor mij was Theo 'de-jongen-op-de-fiets'.
Een prettig open gezicht, mooi golvend haar.
Zo'n twaalf jaar later zat ik voor de RVD op
Bali waar enorme trammelant was tussen de
Gadja Merah en de Indonesiërs. Ergens in de
buurt van Tabanan dacht ik, of een andere
plaats, wachtte ik in de jeep terwijl een colle
ga even weg was om een informatie te halen,
toen een patrouille Gadja's aankwam. De jon
gens verdwenen in de kantine, één bleef bui
ten staan, zette een voet op een laag muurtje
en bleef zo uitgebreid zijn bezwete kop afvegen. Hij had
mooi golvend haar. Aan een jongen die vlak mij me stond
vroeg ik: "Zeg, is dat misschien Kempff, ken je die?" "O ja,
dat is Kempff, die droge!" Geen tijd om naar hem toe te
gaan, mijn collega kwam juist terug en we stoven verder.
Trouwens ik kende Theo toch niet echt, alleen van naam en
zien fietsen?
We leerden elkaar pas echt kennen toen ik permanent bij
Tong-Tong kwam werken. Hij zond stukjes in, meestal
anekdotes, die altijd heel serieus begonnen. Een paar jaar
geleden kwam hij in de boekhandel. "Kan ik je even spre
ken?" begon hij ernstig. "Als het maar niet over de Japanse
Ereschulden of andere uitkeringen is", zei ik, "want daar
weet ik niets van."
"Neen", zei hij, "het is iets veel belangrijkers. Weet je dat
er een nangka bestaat die onder de grond groeit?"
"Weet je dat één van ons beiden hier knettergek is?" zei ik.
"Theo, ik heb het druk, hou op met die grapjes van jou!"
Maar hij ging verder, had zelfs bewijzen via een vriend.
Enfin, ik heb het toch maar uitgezocht, gelukkig, want dat
resulteerde in een reeks aardige reacties en uiteindelijk de
waarheid over de z.g. 'Nangka tjeleng' met foto's en een
goed artikel in Moesson. Maar de eerstvolgende keer toen
Theo Kempff, 1940