Het hotel van Plaju Woonhuizen tegenover het ziekenhuis. Plaju Bij de textielhandelaarster. Palembang De rumah limas van familie Aziz (foto Mw. Trouwborst) van Plaju, dat nu een bewaakte enclave vormt, rondom door een kilometerslang rasterwerk afgesloten. Mijn hart begint sneller te kloppen. Het plaatsje maakt een verlaten indruk. Geen sterveling op straat. Alles is dicht en overal is het schoon. De toko Algemeen Belang is een bowlingcentrum geworden. De pasar is verdwenen. De soos is dichtge bouwd, het zwembad leeg en de fröbel school bestaat ook niet meer. De pavil joens van het ziekenhuiscomplex maken een vredige indruk temidden van gazons en groene heesters, evenals het hotel, dat een oase van rust vormt. De regen bomen die mijn vader heeft laten aan planten, zijn nu overal uitgegroeid tot reusachtige schaduwbomen met weelde rige kruinen. Ze vormen groene tunnels, die het gezeefde licht als in een aquari um omtoveren tot een lichtgroen waas. Wat is dit mooi geworden. We rijden al in onze straat, die nu Jalan Jati heet. Hier woonde de familie Velders. Ernaast de familie Wijga, onze buren waar we kind aan huis waren en er spelenderwijs teken- en handenarbeidles kregen. Op de hoek tegenover ons het huis van familie Ruinen. En dan staan we stil voor ons vroegere huis met het platte dak. Nog steeds no. 108. Op het naambordje staat nu A. Rozali. In een seconde die een eeuwigheid lijkt, neem ik alles in me op. Ook het huis is 43 jaar ouder geworden. Er is aan gesleuteld, bijge bouwd, doorgetrokken, afgeschermd. Op een stuk asfalt in de zijtuin staan twee auto's. Mijn jeugddroom spat zon der enig sentiment uiteen. Uit het huis komen aarzelend twee kleine meisjes naar buiten, gevolgd door hun vader. Ik stel mezelf voor en leg de reden van onze komst uit. Wat onwennig nodigt hij ons uit naar binnen te komen, waar de kennismaking in grotere kring wordt voortgezet. Wat zullen ze gedacht heb ben, toen daar plotseling die vreemde lingen onaangekondigd uit het niets kwa men opdagen. Dat ze andere Lebarangasten verwachten blijkt uit de grote taarten, die op de eettafel prijken. Na een korte visite stappen we weer op en bekijken de rest van Plaju, zoals onze school, een nieuwe kerk en de wijken daarachter: er is veel bijgebouwd. En tussen Plaju en Sungai Gerong, de ande water van de lokale bevolking; en dat ze pas na de komst van de brug, nog niet eens zo lang geleden, overbodig gewor den zullen zijn. Ik begin al te wennen aan de vrijgevochten houding van de mensen in deze stad. Het oude residentshuis waar we nu langs lopen, ligt er eenzaam bij. De mooie parkachtige voortuin met hoge bomen is verdwenen en vervangen door een ontluisterende asfaltvlakte. Blijkens een opschrift krijgt dit huis een nieuwe bestemming als museum. Iets verderop zie ik ook het oude stadhuis/watertoren terug. Nog steeds vind ik de hoekige, abstracte stijl niet mooi. De volgende dag is het zondag. Ahmad, dezelfde chauffeur die ons van het vlieg veld haalde, staat buiten al op ons te wachten. Meteen klikt het tussen ons: 'tjotjok' zogezegd. Zonder veel omhaal van woorden voelt hij ons feilloos aan als een gastheer, die de wensen van zijn gasten kent. Ook dit is Palembang. We gaan naar Plaju! Over de Amperabrug is het een kippe-eindje en voor we het weten staan we voor de controlepost 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 9