Wim Roeloffs, Houtvester in Takengon Wim Roeloffs schreef in 1927 een brief naar Holland. Naar zijn ouders in Oude Wetering en zijn schoonouders in Sassenheim. Iedereen, die buiten woonde, schreef brieven naar huis, dat is niet bijzonder. Het interessante aan deze brief is, dat het een stuk geschiedenis weer geeft van het leven, ivonen en werken in Indië. Wim Roeloffs had als standplaats Takengon, gele gen in Midden-Atjeh, bij het meer van Takengon op West-Sumatra. 26 deel I (van 3 delen) Takengon, 22 september 1927 Beste allemaal, Ziezoo, de schrijfmachine even in de huiskamer gehaald, en nu zul len we eens even een praatje beginnen met de Wetering en met Sassem. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik den laatsten tijd veel reden tot klagen heb gegeven in dit opzicht. Maar ik ben er ook van overtuigd dat ieder die de reden van dat lange zwijgen hoort, me onmiddellijk vrijpleit, afgezien nog van mijn eerlijke gezicht. De kwestie is dat ik het den laatsten tijd werkelijk bijzonder druk heb gehad. Ik heb me natuurlijk hier moeten inwerken in een heel nieuwe werkkring en daar komt nog bij dat ik hier werk heb dat nog nooit vroeger gedaan is, zoodat ik niemand heb aan wien ik eens kan vragen: hoe doe je dit of dat. Mijn werk bestaat hier voor namelijk uit onderzoekingen naar het voorkomen en den groei van een bepaalde dennensoort, die hier in de buurt veel te vinden is. Uit deze dennen wordt hars en terpentijn gewonnen. Het Rijk heeft in een van deze bosschen al een terpentijnbedrijf. Mijn werk is nu om te onderzoeken of er nog meer dennenbosschen van voldoende grootte zijn om nieuwe bedrijven te openen. Daarvoor moeten die bosschen natuurlijk eerst verkend worden, d.w.z. opgemeten. Voor dat werk heb ik als personeel een Duitscher en een paar inlandsche opzieners. Die menschen verblijven natuurlijk aldoor in het bosch; ze bouwen er een hutje en klaar is Kees. Zoo nu en dan ga ik eens kijken hoe het met het werk staat, of ze het goed doen, om de dag gelders uit te betalen enz. Op 't oogenblik zijn we bezig op een afstand van ongeveer SO km hier vandaan. De vorige week ben ik er nog geweest. Het eerste stuk per auto en verder loopen. Ik had net een dag werk om er te komen. Ik sliep 's nachts in de hut bij de Duitscher op mijn eigen veldbed dat ik bij zulke gelegenheden altijd mee laat dragen door de koelies (dragers). Wel een beetje avon tuurlijk! Zoo'n hutje bestaat voornamelijk uit een afdakje waar een tentzeil overheen gespannen is. Die Duitscher is een groot jager. Op den dag dat ik laatst bij hem kwam, waren er 's morgens een paar inlanders bij hem gekomen met de mededeeling dat hun hond 's nachts door een tijger was weggehaald. Hij er direct op af; volgde het spoor van het ondier, en vond weldra de half opgevreten hond onder een boom liggen. De tijger was niet te zien, maar daar hij wist dat ze meestal weer bij hun prooi terugkomen, klom hij in den boom en ging op de loer zitten met zijn geweer klaar om te schie ten. De tijger scheen echter onraad geroken te hebben, want hij liet zich niet zien. Vanuit zijn standplaats op een tak ongeveer vier meter boven den grond, kon de Duitscher den hond goed zien lig gen, maar verder was er nogal wat struikgewas onder den boom. Het wachten moe, wou hij na een paar uur naar huis gaan. Voorzichtig liet hij zich naar de onderste tak afzakken, en wou juist óp den grond springen toen plotseling het monster vanuit de strui ken op hem afsprong met een vervaarlijk gebrul. Nog een sprong en de heer Obergassner zou een kind des doods zijn. Op hetzelfde oogenblik echter viel het schot... En het monster zonk in elkaar. De kogel was in zijn kop beland. Juist toen ik bij de hut van 0. aan kwam, werd de gevallen tijger binnengedragen. Obergassner triom fantelijk voorop. Vervolgens kwam er een oude inlander die onder het prevelen van allerlei gebeden het tijgerlijk met rijst besprenkel de. De menschen doen dit uit angst voor den geest van de tijger die nog om het lichaam rondwaart, en die nog wel eens heel wat meer kwaad kan brouwen dan de levende tijger zelf. Maar ik ben erg afgedwaald. U begrijpt wel, dat als er steeds maar hars uit die dennenboomen getapt wordt, ze tenslotte dood gaan. Nu moet ik ook onderzoeken op welke manier we het best en het goedkoopst weer jonge bosschen kunnen aanleggen. Zoo moet er zaad gewonnen worden, we moeten weten met welke snelheid de boomen groeien, wanneer ze groot genoeg zijn om ze te kunnen tappen, enz. Al deze dingen moeten nog onderzocht worden, omdat deze dennenbosschen nog pas kort geleden ontdekt zijn. De den, die hier voorkomt, komt behalve in Engelsch-lndië nergens op de wereld voor. Natuurlijk komen er nog allerlei andere werkzaam heden bij te pas, b.v. het beschermen van de bosschen tegen brand enz., enz., te veel om op te noemen. Allemaal moeilijkheden waar van de oplossing nog gezocht moet worden. Maar dat is juist het aardige van mijn werk hier; op Java had ik bepaald werk, waarvan iedere houtvester op zijn duimpje kan zeggen: het moet zoo en zoo, maar hier moet ik zelf uitzoeken hoe het moet. Uw haren zijn natuurlijk bij het tijgerverhaal al lang aan alle kanten te berge gerezen. Ik was eigenlijk dezen brief begonnen om u wat te vertellen over mijn lange tocht van vorige maand. Maar ik ben bang dat het dan te machtig wordt. Maar kom, laat ik het toch maar doen, het valt erg mee. Op een goeden morgen steeg ik te paard voor den aftocht. Mijn gevolg bestond uit een kok en een stuk of tien dragers. Natuurlijk had ik mijn veldbed bij me, een tentzeil, kleeren, extra schoenen, rijst, brood, blikjes met hutspot en kortom alles wat je denkt noodig Takengon: de winkelstraat 1927

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 26