Door de Stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (EKNJ)
werd de heer René Schafer op de hoogte gebracht van een in Japan uitge
gevenfotoboek over kampsituaties. De stichting verheugt zich over de uit
gave in Japan en vindt het tijd worden dat de Japanse jeugd het oorlogs
verleden van Nippon ook op de scholen voorgeschoteld moet krijgen en
daarmee vertolken ze de mening van vele mensen die de Japanse bezet
ting aan den lijve hebben ondervonden. Het rondschrijven van EKNJ
heeft hem doen terugkijken op zijn oorlogsverleden en terugkijkend is hij
gaan schrijven. Hieronder volgt deel 2, tevens het laatste deel, van zijn
hersenspinsels. Deel 1 kunt u lezen in Moesson van 15 augustus 1993-
Jïersenspinsefs
Deel 2 (slot)
door René Schafer
Het enige dat ik doen kan is geld storten
op een gironummer in de hoop dat ze
daar iets van de vreugde ervaren die
mijn deel werd in Fukuoka 14 bij een
verstrekking van Rode Kruispakketten.
Niet alleen de inhoud bracht vreugde,
ook de wetenschap dat ergens op de
wereld aan ons gedacht werd, deed ons
goed. En als de Japanse kampleiding
Rode Kruispakketten vrijgaf voor verde
ling op Kerst, dan was het Kerstfeest,
met een beetje overdrijving, bijna vol
maakt. Er was cabaret, er was een
optreden van Carmen Miranda, schitte
rend vertolkt door Willem van der Bijl.
Ik weet niet wie voor de hoofdtooi en
de rok gezorgd had en evenmin waar wij
de energie vandaan haalden om na het
werk op de werf te repeteren voor de
Kerstopvoering. Het koor waarin ik
meezong repeteerde de week voor de
Kerstviering elke avond in de badruimte.
Tot erkenning van een Kerstfeest in
Fukuoka 14 zijn maar weinig ex-kampge
noten bereid. Uit het boek 'Fat Man in
Nagasaki' door Dr. J. Stellingwerff
geschreven na ettelijke gesprekken met
ex-kampgenoten en het doornemen van
hun brieven en dagboeken, is te lezen
waar Rode Kruiszendingen in het kamp
werden opgeslagen en hoe ze uit dat
magazijn verdwenen: diefstal door zowel
de Japanse kampleiding als door enkele
mede-kampbewoners. Over de blijd
schap en de feestelijke sfeer na een ver
strekking van de pakketten, met sigaret
ten, chocolade, krenten, zalm, kaas,
melkpoeder, etc. wordt met geen
woord gerept.
Nee, als gevraagd wordt kampherinne
ringen te verwoorden, dan spreekt men
alleen over ellende en is voor woorden
over ontspanning en blijheid geen plaats.
Maar zonder ontspanning en blijheid,
hoe schaars ook, had geen van ons het
werk in weer en wind op de stellingen
tegen de scheepswand van de in aan
bouw zijnde tankers overleefd. Waarom
is het toch zo moeilijk om dit te erken
nen? Het lijkt wel alsof men de ellende
van de bezetting daar en hier wenst te
blijven koesteren. Ik krijg af en toe zelfs
de indruk dat er een competitie gaande
is. Een competitie in oorlogsleed. Waar
en door wie is er het meest geleden?
Niet alleen soldaten, maar ook vrou
wen en kinderen werden doelwit...
...dan worden wij op ons nummer gezet
door beelden uit Bosnië...
Hoe dan ook, zoals het in mijn gesprek
ken, die de krijgsgevangenschap tot
onderwerp hebben, is het ook in mijn
dromen: geen overdrijving tot één en al
kommer en kwel. Mijn dromen gaan
vaak over vluchtpogingen, heel waar
schijnlijk als uitvloeisel van een intens
verlangde terugkeer naar de vrijheid van
mijn jeugd, waar ik het met Frans zo
graag over had.
Zo ook de laatste droom, nog niet zo
lang geleden.
Het was stikdonker. Samen met een
medevluchter sloop ik door de barakken
naar de bulten het slaapgedeelte gelegen
toiletten. Vandaar zagen en hoorden wij
de Japanse soldaten in het wachtlokaal,
dat als een oase van licht bij de donkere
poort van het krijgsgevangenkamp lag.
Toen we meenden, dat we onze vlucht
onopgemerkt konden vervolgen, scho
ven we op onze buik naar de schutting
waar we zonder moeite de ingang van
de tunnel naar de vrijheid vonden. We
kropen door het gat en kwamen aan de
andere kant van de schutting tot mijn
grote schrik in vol daglicht te staan.
Achtervolgd door de gealarmeerde
Japanse wacht renden mijn medevluch
ter en ik over het fabriekscomplex
waarin ons kamp lag, naar de hellingen
van de Kompirayama. Al rennend veran
derden de heuvels rond Nagasaki, zoals
wij die vanuit ons kamp zagen en meen
den te kennen, in steeds wisselende
landschappen uit mijn jeugd op Java. We
renden over smalle dijkjes tussen blin
kende, natte rijstvelden; we zigzagden
tussen de bomen van keurig onderhou
den rubberplantages; we klauterden
tegen dichtbegroeide berghellingen op.
Maar hoe hard we ook liepen en welke
obstakels we ook wisten te overwinnen,
we raakten onze achtervolgers niet
kwijt. Tenslotte bereikten we een heu
veltop van waaruit ik een stadje zag lig
gen. Ik herkende de enorme waringin op
de aloon-aloon - daar woonde ik - daar
zouden we veilig zijn. We rolden zowat
de heuvel af om het stadje te bereiken,
maar toen we in het centrum stonden
en ik de tijd nam om me te oriënteren,
merkte ik dat we tussen ruïnes stonden.
Ruïnes? Waarom ruïnes? Waar is het
huis? Uitgeput liet ik me tussen de puin
hopen vallen en zocht het gezicht van
mijn medevluchter. Hij schudde teleur
gesteld het hoofd. Ook hij begreep dus
dat we verloren hadden. Het laatste
restje energie vloeide uit mijn lichaam.
Ik snakte naar adem en toen ik dreigde
te stikken, werd ik wakker. Mijn hart
klopte in mijn keel en met open mond
zoog ik lucht in mijn longen. Bijgekomen
van de emoties kon ik toch de slaap niet
meer vatten. De droom was uit, maar er
maalde één vraag door mijn hoofd, een
vraag die ik aan de droom had overge
houden. Tussen de ruïnes zag ik voor
het eerst het gezicht van de man met
wie ik vluchtte. Mijn medevluchter was
een Japanner. Waarom een Japanner?
De Indovidu wil deze hersenspinsels
28