Het ontstaan van de Soerabajase 'Meisjesschool'
en haar opvolgster
'De Soerabajasche Schoolvereeniging'
In het jaar 1933 vierde de 'Soerabajasche Schoolvereeniging' v/h 'De
Meisjesschool' haar gouden jubileum. Ter gelegenheid daarvan werd een
gedenkboek uitgegeven, met de gebruikelijke terugblik op de ontstaansge
schiedenis van wat in het begin eenvoudig 'De Meisjesschool' heette.
Duidelijk wordt dat de school haar inspiratie ontleende aan de huma
nistische opvoedingsideeën van die tijd en dat het initiatief tot de oprich
ting van leden van de plaatselijke vrijmetselaarsloge uitging. Omdat
publikaties over de Bataviase 'Carpentier Alting Stichting' (CAS) aanto
nen dat ook deze scholengemeenschap haar ontstaan aan een vrijmetse
laarsloge te danken heeft, rijst de vraag welke motieven aan de oprich
ting van dit soort scholen ten grondslag lagen.
De beantwoording wordt vergemakkelijkt dankzij een monumentale
studie over de Indische Vrijmetselarij in de jaren 1767-1917. Daarin
worden niet alleen de twee scholen genoemd, maar nog een reeks ande
re onderivijsinstellingen die op vrijmetselaarsinitiatief tot stand gekomen
moeten zijn. Bovendien wordt duidelijk welk doel men met de oprichting
ervan voor ogen had. Een korte inleiding vooraf.
In aansluiting op de grote veranderingen
die zich sinds 1870 in de Indische
samenleving aan het voltrekken waren,
begonnen de protestantse en rooms-
katholieke kerken en de missie- en zen
dingsgenootschappen hun maatschappe
lijke activiteiten sterk uit te breiden. Zij
richtten zich daarbij op verbeteringen in
de gezondheidszorg, maatschappelijk
werk, onderwijs enz. Vooral op dat laat
ste gebied werd belangrijke vooruitgang
geboekt: op vele plaatsen ontstonden
missie- en zendingsscholen en andere
instellingen die van de kerken uitgingen.
Deze uitbreiding lokte echter niet alleen
enthousiaste reacties uit, van niet-kerke-
lijke zijde klonk ook bezorgdheid. Om
dat te verduidelijken is het nodig te wij
zen op de betrekkelijk zwakke positie
die het christendom in het overwegend
islamitische land innam. De Indische
regering was daar goed van doordron
gen en probeerde met haar beleid te
voorkomen dat religieuze kwesties de
openbare orde zouden verstoren. Dit
beleid had in zoverre succes dat de
Europese samenleving van de godsdienst
geen halszaak maakte en in het algemeen
gesproken zelfs lauw was op kerkelijk
gebied. Vrijheid van godsdienst en toler
antie met betrekking tot de geloofsop
vattingen van anderen was het kenmerk
van de samenleving geworden.
Het bestaande evenwicht werd echter
vanaf 1870 in toenemende mate aange
tast door het optreden van kerkelijke
instanties, die met grote ijver te werk
gingen. Dat de uitgezonden krachten in
Nederland hun voedingsbodem hadden,
leidde er volgens menig waarnemer in
Indië toe dat zij met vaderlandse energie
in de subtiele Indische verhoudingen
intervenieerden en brokken maakten.
Sommigen begonnen zelfs te vrezen
voor het voortbestaan van de godsdien
stige status quo en anderen, met name
vertegenwoordigers van de meer vrijzin
nige richting binnen de Hervormde
Kerk, gingen nog een stap verder en
begonnen aan een tegenactie tegen 'het
ultramontaasche offensief van de Room-
sche kerk' of 'het dogmatisme der Gere
formeerden'. De vrijzinnigen richtten
hun pijlen vooral op het kerkelijk-ortho-
doxe karakter van het confessionele
onderwijs, dat de vrije ontwikkeling van
de jonge mens in de weg zou staan. Dat
verklaart waarom voormannen van
godsdienstig-neutraal onderwijs vooral
onder predikanten van vrijzinnige huize
gezocht moeten worden: in Soerabaja ds
Van Leeuwen en in Batavia ds A.S.
Carpentier Alting. Wat beiden verder
gemeen hadden was het lidmaatschap
van de Indische Vrijmetselarij, een ver
eniging die in bijna alle grote steden op
Java afdelingen of loges telde. In verband
met ons onderwerp zijn de volgende
uitgangspunten van de Vrijmetselarij van
betekenis: de leden streefden maat
schappelijke vooruitgang na en morele
verbetering, maar verzetten zich tegen
'geestesdwang' en 'dogmatisme'.
Dat het hier om onderwijs aan meisjes
ging had verder te maken met de opvat
ting dat ook aan jonge Europese vrou
wen de kans gegeven moest worden om
aan het arbeidsproces deel te nemen en
daardoor tot persoonlijke en maat
schappelijke ontplooiing te komen. Dat
Ds Dr A.H.Chr. van Leeuwen, oprich
ter van de Vereeniging 'De Meisjes
school'
gold niet alleen voor de school in Soera
baja, maar ook voor de scholengemeen
schap der 'Carpentier Alting Stichting'
die in 1902 als meisjesschool begonnen
is. Aan beide scholen werd al spoedig
een internaat verbonden, zodat ook
meisjes van buiten aan het onderwijs
konden deelnemen.
Het initiatief tot de oprichting van de
school in Soerabaja is uitgegaan van ds
Dr A.H.Chr. van Leeuwen, wiens por
tret aan het begin van het boek staat
afgebeeld en voorzien is van het onder
schrift 'Oprichter van de Vereeniging
"De Meisjesschool". Ook op een andere
plaats wordt ds Van Leeuwen genoemd,
namelijk in het hiervoor al genoemde
gedenkboek der Indische vrijmetselarij.
In het jaar 1872 was Van Leeuwen lid
van loge 'De Vriendschap' en verder
wordt vermeld dat hij met een korte
onderbreking van 1877 tot 1891 als haar
voorzitter is opgetreden. Voor de goede
voortgang van de school was het feit dat
Van Leeuwen minstens twintig jaar in
Soerabaja woonachtig bleef, van grote
betekenis. Hoeveel fraaie initiatieven
leden in Indië, door het euvel van de
voortdurende overplaatsingen, geen
schipbreuk?
32