Van Leeuwen stond een school voor
ogen waarin 'neutraal' onderwijs gege
ven zou worden, dat wil zeggen onder
wijs dat niet zou uitgaan van vastomlijn
de godsdienstige beginselen. Hij vond
voor zijn plannen een gewillig oor bij de
leden van zijn loge en deze waren bo
vendien bereid om de nodige financiële
middelen te verschaffen. Als doelstelling
van de vereniging die hierna werd opge
richt, werd opgegeven dat zij moest
voorzien 'in een langgevoelde behoefte
aan een inrichting voor meisjes uit den
beschaafden stand, waarin het onderwijs
op een breeden grondslag was gebouwd
in overeenstemming met de eischen der
paedagogie'. Deze langgevoelde behoef
te kon in 1872 in daden worden omge
zet en zo opende de school op 7 juni
van dat jaar haar deuren met slechts
tien leerlingen. Het was een vorm van
voortgezet onderwijs met drie moderne
talen, maar de 'nuttige handwerken' ont
braken niet. Voor het geringe aantal
leerlingen was een gewoon huis nog vol
doende, maar toen het aantal begon te
groeien werd uitbreiding noodzakelijk.
In 1875 werden de statuten van de ver
eniging bij gouvernementsbesluit goed
gekeurd, waarmee de officiële erkenning
verkregen was. Onder leiding van de
eerste directrice kende de school aan
vankelijk een bloeiperiode, maar kort
daarna kwam het verloop.
Geconfronteerd met deze achteruitgang
kwam volgens het hiervoor genoemde
gedenkboek der Vrijmetselarij het lid
van de loge J. Dinger met een reorgani
satieplan. De loge stelde zich achter de
opvatting dat het op haar weg lag om
'neutraal onderwijs, voor zover niet van
overheidswege gegeven, te bevorderen'
en achtte het voorts gewenst om een
nieuwe vereniging voor voortgezet
onderwijs voor meisjes op te richten.
Ds Van Leeuwen nam, met de leden
Dinger, Mr C.A. Valk en Van den Steen,
zitting in een commissie om het voorstel
nader uit te werken. Vervolgens werd
een nieuwe vereniging opgericht waar
van de statuten volgens gouvernements
besluit van 10 september 1883 zijn
goedgekeurd. In de statuten werd vast
gelegd dat loge 'De Vriendschap' drie
leden in het bestuur zou benoemen.
Verder stelde de loge uit eigen middelen
een bedrag van f 40.000,-— beschikbaar,
waarmee de gebouwen van de vroegere
vereniging overgenomen werden. Ook
aan het sociale aspect werd aandacht
besteed, want de oud-directrice ontving
een lijfrente die eveneens uit de kas van
de loge betaald werd. Het officiële begin
van de nieuwe 'Meisjesschool' of P.M.S.
(Particuliere Meisjesschool) viel op I I
juni 1883 en het lukte om het leerlin
genaantal spoedig weer tot bijna hon
derd op te voeren.
Over de verhouding tussen school en
loge schreef de oud-voorzitter van het
schoolbestuur C.H. Staring in 1933 een
kort commentaar, waaruit blijkt dat er
aanvankelijk wel wat problemen geweest
zijn. Staring schreef:
"De verhouding met de loge 'De
Vriendschap' is gedurende mijn tijd
[tussen 1905 en 1919, St.] voortdurend
goed geweest. Wel moet in de eerste
jaren na de oprichting der Vereeniging
eenige wrijving hebben bestaan, omdat
een paar onderwijzers, Loge-leden, zich
wilden mengen in de interne aangelegen
heden der school, doch dit heeft spoe
dig opgehouden. Bij het 100-jarig be
staan der Loge waren Mej. Slingervoet
Ramondt [lerares en latere directrice,
St.] en ik aangewezen om de feest
vierende Loge namens de Meisjesschool
te complimenteren en werd den toen-
maligen Voorzitter Mr. Ducloux [mr
Ch.Ph. duCloux was tussen 1905 en
1914 met een korte onderbreking voor-
Particuliere Meisjesschool te Soerabaja
Mejuffrouw C. Slingervoet Ramondt, in
1899 begonnen als lerares en in 1908
benoemd tot directrice van de school
zitter van de loge, St.] dank gezegd voor
den steun en de aangename samenwer
king."
De band tussen school en loge bleef
gehandhaafd door in het bestuur van de
schoolvereniging steeds vrijmetselaren
te benoemen.
Kort voor het jubileumjaar telde de
schoolvereniging ruim 780 leerlingen,
verdeeld over twee Fröbelscholen, twee
lagere scholen, een HBS met 3- en 5-
jarige cursus en een kweekschool voor
onderwijzeressen. Uit de grafiek die de
ontwikkeling van het aantal leerlingen
sinds 1883 aangeeft, blijkt het succes van
de school. Er is sprake van een vrijwel
ononderbroken stijging tot in het laatste
verslagjaar 1932-1933. De groei van de
school komt ook tot uitdrukking in de
toename van het aantal leerkrachten,
namelijk van drie in 1883, naar achttien
in 1908 en tot 50 in 1932-1933.
Het aardige van het gedenkboek der
school zijn vooral de persoonlijke herin
neringen van leerlingen en docenten die
de periode van het begin van deze eeuw
beslaan. Wat de verdere lotgevallen
betreft tast ik helaas in het duister. Het
gedenkboek maakt duidelijk dat de
bezuinigingspolitiek der Indische rege
ring de school in 1933 voor ernstige
problemen stelde. Maar op welke wijze
de oorlogsperiode zijn stempel op de
school heeft gedrukt en wat er in de
jaren daarna gebeurde, blijft nog ondui
delijk. Het zou interessant zijn te weten
hoe de school zich in de laatste fase van
Nederlands-lndië ontwikkeld heeft.
Welke oud-leerlingen met een goed
geheugen zouden daarover iets op
schrift willen stellen?
TH. STEVENS
33