Instituut WULLINGS.
Hl
-
HUIZE „BERESTEIJN".
Voorschoten, dekat Kola 's-Sraocnhage.
E w g 1 gr
.M
2 fc
12
S
1 O
S
S
"S
36
H
CL O)
\f O O
O G 77"
fr- X 2-
p' p
cr
G O
3 p
p
3
p
?T cr
C o
Opleiding voor Eindexamen H. B. S. 6-jarige Cursus, Staats
examen, Kon Mil. Academie, Cadettenschool. Adelborst, enz.
Mercuur Code 1* editie in gebruik.
g :l. q x-
- p p 3 p a>
r 3 c g
cr r, 5
2. 5 3 -
- - 15
<5: ft j. x-
3 tl
3 ÉT cr CL
X 2 W o
2 -
3 -
p -• p o
3 p r 3 p
or - q: q-
P. O
X- crc
TT
5 r
CL »-r-<
P o- K
rj p
£33
-■ cg p
cr V
c ^r
O P CL
rr g c
c
x
X
cd
X
cd
G
<D
X
cd
pc;
c
cd
X
X
X
Dipoedji olih banjak Orang* olanda, jang lagi tinggal
dan tclah tinggal di Tanah Hindia dan olih toean
Ci.ocke.nfr Brousson, Hoofd-Rcdacteur „Bintang
Hindia", jang soedah mclihat sekola ini.
cd C
CL
O P
CJ C/3
<V
c X
cd x?
cd C
to cd
G
P
CL
4-. C
cd p
cd '55
X p
c
P
cd
-3
c
13
1
c
cd
C
cd
X
cd
cd
CL
cd
X
c
p
6
P X
O
cd
X
cd
CQ
C
p
'O
cd o
Ph H
to
S
P
Cd g
XT p
cd "qj
P O
X> CL
r- Cd
"c
cd cd
X 'O
P
"3 p
-3 .2
p
X
gp g
S cd
cd QJ
"7 o
x
C JS
O
"S
cd P
'Eo -*
cd cd
X G
P
cd
X
C
cd
X
to
G
jd
cd
X
to
G
cd
X cd
G
cd
O,
cd
Q
o c
o
co <5
(Foto uit: In het land van de overheerser)
Dit instituut adverteerde in elk nummer vna Bintang Hindai op deze wijze.
daan, maar jammergenoeg heeft nog nie
mand de moeite genomen daar enig
onderzoek naar te doen. Wat een inte
ressante gegevens zou zo'n studie niet
opleveren! Hoe beoordeelde men elkaar
trouwens over en weer? Was er sprake
van wederzijdse beïnvloeding en hoe ver
ging dat? Zijn er blijvende vriendschap
pen ontstaan of waren de verschillen en
misverstanden op den duur toch te
groot? Het onderzoek naar integratie en
aanpassing van Indische Nederlanders
zou er een dimensie bij kunnen krijgen.
En als we ons niet tot de jaren na 1945
beperken, maar ook vroegere perioden
bekijken, dan biedt jeugdlectuur - zoals
J.B. Schuils 'Katjangs' en 'Hoe de
Katjangs op de kostschool van Buikie
kwamen' - zeker mogelijkheden. Maar
ook hier ligt, voor zover ik weet, het
terrein nog braak.
De reden voor een verblijf in Nederland
van Indische kinderen, van wie de
ouders het zich althans konden veroor
loven, was meestal het volgen van
onderwijs. De kinderen werden voor
dat doel soms al op heel jonge leeftijd
bij een Hollands gezin ondergebracht of
in een internaat geplaatst. Dat het ver
blijf daar niet altijd prettig was, laat zich
raden. Ver van huis, familie en vrienden
waren zij vaak vele jaren lang overgele
verd aan kostschoolhouders, die zonder
twijfel ook wel het een en ander met
hun pupillen te stellen gehad zullen heb
ben. Maar het omgekeerde interesseert
me meer: in het brave, kleinsteedse
Nederland van de negentiende en vroe
ge twintigste eeuw, moeten heel wat
Indische jongens - van meisjes was min
der sprake - grote moeite hebben gehad
met de hoeders van normen van die
samenleving.
Een fraai voorbeeld van de manier waar
op school en Indische leerling op elkaar
reageerden leveren de 'Herinneringen'
van mr H.P.G. Quack 1834-1914). De
persoon van de schrijver is ons goed
bekend: hoogleraar in Utrecht en later
in Amsterdam, vooraanstaand econoom
en financieel expert, bereikte zijn carriè
re in 1885 het hoogtepunt met de be
noeming tot directeur van De Neder-
landsche Bank. Quack was echter méér
dan wetenschapsman en bankier. Ook
voor het culturele leven van de hoofd
stad betekende hij veel. Maar echt
opmerkelijk waren zijn (salon)socialisti-
sche opvattingen die bij het grote
publiek bekendheid kregen dankzij het
vijfdelige werk 'De socialisten. Personen
en stelsels'. Kort voor zijn overlijden
verschenen nog de 'Herinneringen' die
nog niet zo lang geleden een herdruk
beleefden. In deze memoires gaat Quack
ook in op zaken van meer persoonlijke
aard, zoals zijn vriendschap met de
Indische jongen die hij op de in Baarn
gevestigde kostschool had leren kennen.
Daarnaast maakt hij nog een aantal alge
mene opmerkingen over Indische klasge
noten, waarvoor hij nogal veel bewon
dering had.
In het jaar 1839 werd de vijfjarige
Godfried Quack een leerling van de
Baarnse school en hij bleef daar tot
1848, toen de verhuizing van zijn ouders
naar Amsterdam hem naar de hoofdstad
voerde. Godfried die soms, door het
buitenlandse verblijf van zijn ouders, tij
delijk als 'kostleerling' op het instituut
verbleef, had een groot aantal jongens
uit Indië in de klas. Over hen voerde en
zekere heer Van Dapperen als hoofd
der school het bewind. Deze jongens
bleken zich in hun gedragingen en tem
perament nogal van hun Hollandse klas
genoten te onderscheiden en dat op een
zodanige manier dat Quack zich daar
zeventig jaar later nog veel van wist te
herinneren. Het was een school, aldus
Quack 'vol Indische jongens' die moeilijk
te regeren waren, maar op wie de heer
Van Dapperen een methode toepaste
die door de pedagoog Pestalozzi was
aangegeven. Van tijd tot tijd gold ook
een voorschrift uit de 'Emile' van
Rousseau. Lichamelijke kastijding werd
overeenkomstig de geest van de tijd
zelfs vrij frequent toegepast. Maar het
eigenaardigste was de volgende regel: als
de schuldige jongen zelfs in dat geval
niet wilde gehoorzamen, dan werd zijn
beste vriend in een soort van gijzeling
genomen en geslagen met liniaal of rot
ting 'totdat de kop of het hart van de
werkelijke zondaar brak'. Dit middel
scheen bij 'die woelige Oostersche jon
gens' te werken, want allemaal hadden
zij één beste vriend voor wie zij alles
over hadden. Maar het doel van de lei
ding der school en daar ging het om,
werd bereikt: hun 'woeste natuur' werd
getemd.
Quack schrijft verder dat hij al spoedig
de beste vriend van zo'n Indische jongen
werd, August Zimmerman geheten.
Deze vriendschap leverde niet alleen
voordelen, maar ook nadelen op. Vriend
August bezat in Quacks voorstelling een
reeks voortreffelijke eigenschappen
waardoor hij geheel en al in de ban van
hem raakte. Maar laat ik hem dat zelf
maar uitleggen: (...)August was sterk en
dapper bovenmate, kon het in het
gevecht tegen velen opnemen, was daar-