POIRRIÉ'S PERIKELEN Asielzoekerswee Gait-Jan (dat is Veluws voor Gerrit-Jan) is eigenlijk een aardige vent. Als hij boort dat je vrouw ver geten beeft een bosje selderie te halen, gooit bij zonder mankeren een lading van dat groen voor je deur waar vijf families de hele winter genoeg aan hebben. Zwaai je naar hem als hij met zijn trek ker langs komt, dan boefje niet gek op te kijken dat bij stopt om even te vragen hoe 't ermee gaat. Dat achter hem een kleine ver keersopstopping ontstaat interes seert hem geen harst. Maar als het drie weken achtereen geregend heeft, net als in juli, dan ziet bij jou en de hele wereld nog niet hangen van de mist. De chagrij nigheid zelve, krijgt bij dan bijna geen fatsoenlijk woord over zijn lippen en ku n je hem dus beter ontlopen. Wat mij niet lukte toen ik hem in een winkel tegen het lijf liep. Het regende weer 'olde wie ven en Gait-Jan 's gezicht zag er nog akeliger uit dan de lucht. Tot overmaat van ramp was het stil in de winkel en had de winkelier tijd genoeg om deel te nemen aan het gesprek dat zich tussen Gait-Jan en mij ontspon. Een rampwant die winkelier is van het soort dat zelfs bij stralend weer niets liever doet dan gal spuien. Als het niet zo ge goten had was ik de winkel uitge rend. Eigenlijk was de winkelier de raddraaier, want hij begon over wat hij noemde 'de invasie van asielzoekers'. Omdat hij ook kranten en allerlei boulevardrommel ver koopt, en leest, kon hij ons om de oren slaan met zoveel sensationeel nieuws, dat wij met onze oren stonden te klap peren. Maar dat was wel koren op de molen van Gait-Jan, want die haakte daar in zijn chagrijnigheid graag op in. Als je Gait-Jan op een regenachtige dag vertelt dat ergens een directeur om reden van frauduleuze praktijken op non-actief is gesteld, springt hij er onmiddellijk boven op met een verhaal over sinistere maffia praktijken. Compleet met infiltraties en in beton gegoten verraders. Het gesprek ging hoofdzakelijk over de ongeveer 100 asielzoekers die hier ruim twee maanden geleden neerstreken in een complex van Bijzonder Jeugdwerk. Dat complex werd eerder gebruikt voor de huisvesting van jongeren die wat meer op hun kerfstok hadden dan meisjes nafluiten. Vlakbij het dorp in het bos gelegen, ziet het er uit als een vakantiekamp. Echt mooi, als je tenminste van dat soort buitenlucht-pak huizen houdt. Wat het geval is met die winkelier, want hij vroeg zich hardop af waarom die vluchtelingen zo'n riant on derdak hadden gekregen. Hij had gelezen dat elders in het land vluchtelingen een paar nachten in een maïsveld hadden moeten slapen. Dat ging hem een beetje te ver, maar dit was nou ook weer niet nodig. En dan zomaar 100 man ineens, of je een emmer leeggooit. Hij vergat ge makshalve de 25.000 toeristen te noe men, die elke zomer dorp en omgeving overspoelen en echt niet alleen uit lie verdjes bestaan; maar natuurlijk wel veel geld in het laadje brengen. Het ministerie van WVC, de gemeente en alle andere verantwoordelijke instanties voor volko men geschift uitmakend, wist de winke lier ook zeker dat dit muisje een zeer lange staartje zou hebben. "Dat gaat fout, let maar op. Met gemak hebben we hier straks meer kleurlingen dan blan ken." Na een schuine blik in mijn richting ging hij bijna vergoelijkend verder: "Let wel, ik heb niets tegen die mensen. Maakt me niet uit of ze zwart, groen of geel zijn. Maar ze komen uit een heel an dere cultuur. Dat klikt nooit. En waarom moeten ze uitgerekend naar ons kleine dorp komen? Daar komt trammelant van, wat ik je brom." Gait-Jan knikte somber en gooide er een schepje boven op: "Kijk, als het allemaal echte asielzoe kers zijn, dan zeg ik oké. Maar ik durf te wedden dat de meesten hier zijn omdat ze er wijzer van denken te kunnen wor den. Je hoeft ook echt niet gek op te kijken als die vogels straks, als ze uitge- procedureerd zijn, een voorkeursbehan deling krijgen bij de toewijzing van een woning." Hij snoof en voegde er veront waardigd aan toe: "En onze kinderen kunnen wachten tot ze een ons wegen." Ik begreep dat niet goed, want Gait-Jan heeft geen kinderen. Het gesprek kreeg toen trouwens een heel vreemde wen ding doordat de winkelier mij recht streeks aansprak: "Met jou gaat het te genwoordig ook goed hè? Ik heb tenmin ste gezien dat je een nieuw autootje hebt. Toch wel fijn als je zoveel dubbel- tellende tropenjaren hebt." Bij zulke opmerkingen zakt je van verbazing de broek af. Sloeg als een tang op een var ken. Voordat ik kon aanvoeren dat het niet echt nieuwe autootje een rib uit ons lijf had getrokken en je wel erg goed moet zoeken om de financiële voordelen van die dubbeltelling terug te vinden, sprong Gait-Jan voor mij in de bres. "Ho ho", zei hij tegen de winkelier, "daar ga je de mist in. Mijn broer Hendrik-Jan is ook in Indië geweest, als soldaat. Ik zal je zeggen dat hij daar geen luizenleventje heeft gehad. Toen hij terugkwam was hij totaal van de kaart. Het heeft ook lang geduurd voordat hij weer de oude was. Nee, die dubbele jaren zijn niet fijn, die zijn gewoon verdiend." En mij aankij kend: "Hoe ging dat met jou toen je hier aankwam, zag je het wel zitten?" Ik dacht even terug aan de weinig hartelijke ont vangst op een troosteloze Rotterdamse kade, en het niet altijd even gastvrije onthaal dat onze mensen in contractpen sions wachtte. Maar onwillekeurig ook aan de groepjes asielzoekers die ik hier in de nabijheid van het noodopvangcen- trum had zien rondhangen. Een directe overeenkomst was er niet, maar er viel wel het een en ander te herkennen. Ik zei Gait-Jan dat het me destijds alle maal best was meegevallen. De mensen hier bleken evenveel armen en benen te hebben als wij, en ze hadden ook alle maal de neus aan de voorkant van het gezicht zitten. De twee lachten een be.et- je meesmuilend, maar Gait-Jan gaf niet op: "Zonder gein, eigenlijk waren jullie toch ook vluchtelingen?" Ik moest hem gelijk geven dat het niet om een geintje ging, want niemand verlaat met plezier zijn geboorteland. Maar alles na ruim 40 jaar nog eens moeten uitleggen leek me helemaal niet leuk, daarom mompelde ik iets over andere tijden en andere om standigheden. Dat leek genoeg voor Gait-Jan. Hij knikte tenminste instem mend. De winkelier moest even zijn toonbank opzoeken om een klant te hel pen, maar nam daarna de draad weer op. "Juist", barstte hij los, "dat was wat an ders. Maar wat nou gebeurt klopt voor geen meter. Dat komt maar hierheen en wordt in de watten gelegd. Hoeft niets te doen, krijgt goed te eten en wordt be geleid door een zwerm dure hulpverle ners. Allemaal van onze centen, toe maar. Moet je ze hier door het dorp zien fietsen. En waar dacht je dat ze die fiet sen vandaan hebben? Heel zeker niet meegenomen uit Somalië, Irak, of weet 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 40