!2^>£ ^B>\xitznb zzLttinq zn
dzzt 2
16
dooi mzvioLWj da -^ddaadt-dPiancji
Tegenover Moes en Oom Wim stond
een groot huis waarin de Assistent-
Resident woonde. De bevolking noemde
hem Toean Pettor, want de Hollandse
naam was moeilijk uit te spreken. Het
was een vrijgezel, maar hij had een huis
houdster om voor hem te zorgen.
Helaas was het een Balinese en droeg ze
de sarong onder haar borsten, het lange
haar in een soort krul over een schou
der. Ze had de gewoonte om vanaf 12
uur op haar meneer te wachten op het
bruggetje voor het huis; alle kooplieden
en voorbijgangers keken schuw naar die
ongewone verschijning, mompelden
grappen of liepen vlug door. Een blote
vrouw! Baboe Oudje kon het niet langer
aanzien, zoiets deed een huishoudster
van een Assistent-Resident niet, dat was
ongehoord. Ze ging bij andere gegoede
families met de bedienden praten en op
een dag vertelde ze Moes, dat ze afge
vaardigd was door de buurt om een ern
stig woordje met dat mens te spreken.
"Doe het niet, Oudje", waarschuwde
Moes. "Ze komt van Bali en daar lopen
alle vrouwen zo." "Allemaal?" "Ja, dat is
de adat daar", legde Moes uit. Keurig
aangekleed, een gebatikte slendang over
de schouder, ging onze Oudje toch naar
de overkant. Binnen een kwartier was
ze terug, het oude mondje samengekne
pen, zwijgend door de zijtuin naar de
bediendenkamers. "Het is mis", fluister
de Moes.
's Avonds zat ze naast Moes' stoel,
wreef haar njonja in met olie tegen de
muskieten. En toen kwam het verslag
van de droevige nederlaag. Het mens
had haar aangehoord, haar zelfs iets te
drinken aangeboden, maar had standva:
tig geweigerd zich kabaja's aan te schaf
fen, zelfs geen bustehouder! "Njonja",
fluisterde Oudje, "weet u wat ze deed?
Ze sloeg zich op de blote borst en zei:
Ze heeft meneer me uitgekozen, zo zal
hij mij blijven zien!"
Die stank, o, ik kan niet meer. Het klonk
als een schok door de stille achtergale
rij. De mannen zaten rustig te bridgen
en Oom Wim deelde knipoogjes uit om
geen notitie te nemen van Moes. Ik ver
wachtte mijn eerste baby en was gauw
onpasselijk, ook ik had de hele dag een
zwoele zoete stank geroken.
"Kebon", riep mijn schoonmoeder, "het
stinkt. Ruik eens in de tuin waar dat van
daan komt." Kebon gaf een mooi num
mertje onnozelheid weg, het erf was
kaal, in het midden twee palen met
lampong-apen, achter op het erf de put,
verder niets. Hij speurde rond als een
goudzoeker en Oom Wim riep opge
wekt: "Vier harten!" Had hij niet de
Kebon een rijksdaalder gegeven? Die
zou niets verraden. "Misschien is het bij
de buren", zei mijn man, bang dat de
zondagse rijsttafel in duigen zou vallen.
Kebon keek over de heg, de man naast
ons had een grote frisse vruchtentuin en
woonde aan het andere eind van de
boomgaard. Moes snoof wild - niets?
De wasmeid ging naar buiten om was
goed aan de lijn te hangen, keek arge
loos naar boven en riep: "Wah!" De
Ttfgtrprium
oude huismeid, Oudje en Kokkie kwa
men na die kreet naar buiten en keken
ook naar het dak. "Wim", riep Moes
verrast, "het komt van het dak!" Geen
antwoord. Moes en ik snelden naar bui
ten en keken ook naar het dak, en daar,
waar het dak achter de keuken uit
sprong, lag een heel lang, wit, stinkend
lint verzwaard met bakstenen. Nu was
de stank op zijn ergst. We staarden
ongelovig naar de brede witte shawl. De
mannen stonden teleurgesteld op van
hun bridgetafel en kwamen er langzaam
bij staan.
"Wat is dat?" riep Moes, "op mijn dak?"
Je voelde dat Oom wilde zeggen op óns
dak, maar hij zei vrolijk: "O, dat is een
pythonhuid."
"Kebon", commandeerde Moes, 'boe
wang itoe!" "Ja, hoor eens Adrie", pro
testeerde Oom, "dat kunnen we niet
doen. Weggooien! Dat is de python van
Lie Seng, ze hebben hem gisteren bij de
douaneloods schoongekrabd en al het
vlees en rommel in zee gegooid." Nu
moest ik met een vaart weg om me af te
zonderen. "Jawel, van Lie Seng, en hij
doet dat maar op ons dak, hè?" En een
stroom van akelige woorden aan het
adres van Lie Seng volgde.
Oom Wim was verificateur bij de doua
ne en Lie Seng was een goede bekende
in de douaneloods.
"Nu, zo erg stinkt het ook weer niet!"
zei een van de vrienden, "zit er zout
op?" "Ja, het zinken dak van de douane
loods was te heet om de gespannen huid
te laten indrogen." "Een pannendak was
beter", legde Oom uit. "Ik doe geen oog
dicht met dat monster", zei Moes
beslist. "Er af of ik er uit!"
Daar ging de rijsttafel, dachten de man
nen, en mijn man bood als jongste aan
op het dak te klimmen en samen met de
Kebon het vel te verhuizen. Kebon
werd geroepen om de buurman van de
vruchtentuin te halen, want de andere
schuine zijde van het dak grensde aan
zijn tuin. Moes ging snikkend naar bin
nen, gevolgd door Oudje, en ik riep van
uit de voorgalerij: "Kom hier Moes, hier
is wind en ruiken we het minder."
Binnen het uur was het vel verhuisd
maar de loefzijde en werd het weer
keurig opgerekt en met stenen ver
zwaard. De python was 6 1/2 meter lang
geweest, ze hadden hem gevonden ach
ter een lading copra. Lie Seng wist een
koper in Singapore, als het vel schoon
was. "O", juichte mijn man, "wat een
tassen en schoenen zult u daar van krij
gen, Moes!" Wij vrouwen zwegen alle
bei, we waren bang voor slangeleer.
Lie Seng kwam de volgende dag in een
dogcar aan, hij wist een ander adres om
de huid te drogen. We hebben nooit
meer wat van de schoenen en tassen
gehoord.