VOGELVRIJ EN ZO VRIJ ALS EEN VOGEL (slot)
Buiten het kamp
We gingen het vierde jaar van de oorlog in en niemand had het meer
over de volkomen misrekening van de Djojobojo-voorspelling dat de
oorlog maar zo lang zou duren als het rijpworden van de Dagoeng. Dus
hoogstens vier maanden en dan zou de Witte Karbouw (de Nederlander)
terugkeren naar zijn kandang (stal). Het bleek dus dat niet Djojobojo
fout was geweest maar onze interpretatie van de voorspelling. Hoe het
precies zat, vraag het me niet, in ieder geval geen karbouw te zien. Ja, de
Japanners waren ook niet op hun achterhoofd gevallen, dat ze na een
paar maanden dat immens rijke gebied weer zouden prijsgeven.
Integendeel, ze werden hoe langer hoe vasthoudender en gemener. Meer
razzia 's, meer arrestaties.
"Als de nood het hoogst is, is de red
ding nabij" zei Pa. "Of de dood" corri
geerde Ma somber. Alles werd schrikba
rend duur en er viel weinig meer te
verkopen dat nog "lakoe" was. Maar
hongerlijden deden we nog niet. Tahoe
en tempé hadden allang vlees vervangen.
Opor van tahoe en tempé was boven
dien net zo lekker als vlees of kip. De
Brantas was dichtgekweekt met kan-
koeng en je hoefde maar even naar
Dinojo te fietsen om een grote bos
voor een dubbeltje te kopen, vers
geplukt door een van die vrouwtjes die
de hele ochtend bezig waren met pluk
ken en bundelen. Het was zo'n mooi
gezicht, die frisse kankoeng met die
prachtige paarse bloemen.
Behalve dat ik vijf dagen van de week
naar hot en her fietste voor mijn lessen
(veel Indiasche leerlingen) trok ik twee
maal per week er heel vroeg op uit om
bij de ijsfabriek op Pasar Toeri of
Petjodjo twee staven ijs te halen.
Onhandig grote balen, 18 kilo dood
gewicht die bij elke kuil of bobbel in de
weg begonnen te schuiven. Ik voelde me
net een clown in een circus. Maar ik
deed wel liefdewerk. Thuis hakte ik met
zaag en kapmes het ijs in 12 gelijke stuk
ken. Elf bracht ik op verschillende adres
sen bij mensen die ook een koelkast
hadden net als wij. Het twaalfde stuk
was mijn haal- en bezorgloon. Diejava-
koelkast had mijn moeder nodig omdat
ze eten leverde en bepaalde boemboes
niet mochten bederven. Ik vond dat het
eten uit de koelkast een muf luchtje
kreeg. "Jij hebt altijd wat" mopperde Ma,
"tussen ruiken en bederven is een groot
verschil" Er kwamen nog meer ijslief-
hebbers zodat ik drie balen ijs moest
halen. Maar toen ben ik eens zo gevallen
dat ik het niet meer deed. Clowns vallen
ook vaak maar nooit met drie staven ijs!
18
Maart 1945 kwam Dirk in ons leven. Ik
zie Pa nog aan de etenstafel zitten,
lezend onder de afgeschermde lamp. Ma
en ik waren in een andere hoek van de
kamer bezig met naaiwerk.
"Er komt een kikker binnen" zei Pa met
een blik naar de buitendeur. "Een muis
bedoel je zeker", Ma sprong al op. "Een
kikker" zei Pa gedecideerd. "Een muis
heeft een staart".
Het was inderdaad een kikker, en vrij
grote zelfs en hij hupte linea recta naar
de koelkast. We keken gefascineerd toe
hoe hij zich tussen de muur en de koel
kast wrong, zich afzettend met zo'n
pathetisch achterpootje. Ziezo, lekker
koel tegen de lekbak aan.
"O..." zei mijn moeder, in haar ogen de
blik die we zo goed kenden: haar voor
spellers-blik.
"Zeg het maar" zei Pa.
"We worden binnenkort bevrijd door
de Nederlanders" zei ze. Ma kon ver
schrikkelijk goed voorspellingen doen,
die jammer genoeg zelden of nooit uit
kwamen, maar dat deed aan de aard van
de voorspelling en de spanning of ont
spanning, niets af.
"Mocht je het vergeten zijn, Nederland
zit tot aan zijn nek toe vol met
Duitsers" merkte Pa laconiek op.
De kikker hupte iedere ochtend als we
de deur hadden geopend naar buiten en
kwam iedere avond tegen donker weer
naar de koelkast. Hij werd een huisge
noot en ik noemde hem Dirk, wat ik
een oer-hollandse naam vond. Misschien
had het toch iets te maken met de hoop
op de komst van de Witte Karbouw, al
was Dirk een kikker...
Augustus 1945. De oorlog was over,
ineens en onvoorspeld.
Zonder vreugde ervaren, want er hing
een voelbare dreiging in de lucht. De
confrontatie met vrouwen en kinderen
die uit de kampen kwamen, werken bij
het Rode Kruis. Het vlag-incident, de
baksteen die door de ruit van het kan
toortje waar ik zat, kwam en mijn type
machine verbrijzelde. Verbijstering,
angst, het leven werd één groot, afschu
welijk, bloederig vraagteken.
De bersiap was losgebarsten. Door nie
mand te beschrijven, alleen door hen die
het hebben meegemaakt.
We kwamen het huis niet meer uit. Ik
fietste nog eenmaal naar het huis van
mijn broer - die in de Werfstraat zat -
om te zien wat er met zijn vrouw was
gebeurd. Weggevoerd met duizend
andere vrouwen. Of vermoord?
Het krankzinnige gebrul van Boeng
Tomo: dood, dood de blanken, slacht ze
af, zonder aanzien des persoons!
We sloten deuren en ramen, lagen plat
op de grond onder het bed. Daarbuiten
reden trucks vol gewapende pemoeda's
af en aan, onze buurman bleek comman
dant te zijn. Die altijd vriendelijke buur
man en zijn aristocratische vrouwtje
met wie mijn moeder zo vaak gepraat
had. Waarom, waarvoor, als we het
maar begrepen, er een reden voor werd
gegeven...
We hielden ons dood, vooral geen enkel
geluid, geen teken van leven geven, het
idee geven dat we gevlucht waren, het
huis leeg...
Toen klonk het ineens: "kwak, kwak,
kwak...kwak." Mijn God, het was Dirk.
Dirk wilde er uit, het was zijn tijd.
"O Dirk, houd je kop, houd je bek Dirk,
alsjeblieft, alsjeblieft"
Op de muur van ons terrasje zaten een
paar pemoeda's, ik kon het zien door
een spleet van het met planken dichtge
spijkerde slaapkamerraam. Wachtend op
de volgende truck. Kwak..kwak.
"Ik laat Dirk buiten", fluisterde ik, ik
moest. Een kwakende kikker in een
leeg huis, dat kon toch niet? Op handen
en voeten kroop ik naar de achterdeur
waar Dirk al stond te wachten.
Goddank, de deurknop piepte niet, ik
hield die vast tot Dirk door de kier naar
buiten was gewipt. Dag Dirk, houd je
bek, Witte Karbouw, vaarwel, het ga je
goed idioot! Dirk zag ik door de jaloe
zieën van het achterraam naar zijn
plaatsje bij de waterpomp op het achter
erf kruipen, onder de kemaron (aarden
kom) waar altijd water in was. Ik schoof
terug onder het bed. Even later werden
de pemoeda's opgehaald. De straat was
doodstil, alles was weg. In die stilte, heel
veraf nog tumult: "SIAP! SI AP!"
Ma huilde geluidloos, haar hoofd tegen
Pa's rug gedrukt. De volgende dag wer-
lees verder pag. 26