Boeffie en zijn maat Reno Wottie Wollie. Sinds begin 1948 woonden wij in Tegal en wel aan Slerok Timur 32 (voorheen Martensstraat 32). Op een van mijn dienstreizen kreeg ik van een rokok-kre- tek fabrikant in Tanjung - een zekere Taufik - een wollige puppie, een reu. Ik nam de pup mee naar huis tot grote blijdschap van de kinderen. Dat beestje was erg ondeugend; daarom gaven de kinderen hem de naam Boeffie. Later, op een dienstreis naar Ketangungan-West kreeg ik van de assistent-wedana ook een leuke puppie, wederom een reu. Hij overtuigde mij dat de hond een goede waakhond zou worden. Deze pup was rank en had een lichtbruine kleur met zwarte vlekken en strepen en leek wel op een panter. In tegenstelling tot Boeffie, die had een stevige nek en een wollige, witte korte vacht met zwarte vlekken over het hele lijf en ook de kop. Reno, zoals we tweede pup gedoopt hadden, was een echt makkertje van mijn tweede zoon John. Wanneer John zijn huiswerk maakte in de serre dan was Reno altijd bij hem. Ook speelde Reno met alles mee; of het een spel met de bal was, knikkeren of gatrikken, hij was altijd van de partij! Boeffie daarentegen was erg rustig geworden en bijzonder waaks. Hij speel de niet vaak met de kinderen. Zij wer den nooit gelijnd en liepen vrij rond. Het erf, met hier en daar pisangbomen (pisang raja, susu, tanduk (gebiar) en pisang hijau), was groot, zodat zij de ruimte hadden. Boeffie liep weieens de straat op, terwijl Reno 'huiselijker' was. Maar Reno had een andere, eigenaardige eigenschap namelijk dat hij altijd met ons mee wilde. Wanneer wij naar de bio scoop gingen of bij kennissen op bezoek, moest hij vooraf wel aan de ketting. Hij werd na een kwartier weer losgelaten, maar dan begon de ellende. Hij liep dan alle kennissen af om naar ons te zoeken. De volgende dag kregen wij prompt telefoontjes met de vraag: "Waar zijn jullie gisteren geweest?" Elke morgen ging Reno met de beide kinderen mee naar school. Joyce op haar fietsje en John op de step. Mijn oudste zoon zat in die tijd op de HBS in Semarang, alwaar hij bij mensen in de kost was. In het begin kregen wij vaak klachten over Reno van het hoofd der school, de heer Kimmel. Hij deed mee met de klas van mijn dochter Joyce wan neer zij 'zakdoekje leggen' speelden of andere spelletjes. John had hem zo gedresseerd dat hij gedurende de les muisstil onder de bank bleef liggen. Om elf uur ging hij met mijn dochter mee naar huis om daarna weer naar school te gaan. De Concordante School was slechts een kwartier lopen van ons huis. De onderwijzeressen, de dames Roland en Asher, lieten het oogluikend toe. Reno was toch rustig, nietwaar? 's Zondags ging hij ook mee naar de kerk. Ook daar tijdens de dienst bleef hij rus tig bij John. Bij het uitspreken van de zegen door de predikant na de dienst, stond hij pas op als wij dat ook deden. Hij was zo gehecht aan John. Het waren inderdaad goede waakhon den. In de vooravond was Reno voor en Boeffie achter het huis. In de nacht tot de morgen verwisselden zij vaker van plaats. Je hoorde de honden op het grindpad lopen. Wij hadden een hoek huis doch bleven verschoond van dief stal. In juli 1954 heb ik mijn ontslag ingediend en begin november van dat jaar gingen wij voor goed terug naar Nederland. De commies van kantoor, Besoes, wilde beide honden hebben en beloofde mij goed voor de honden te zullen zorgen. Hij woonde in Kejambon en had veel last van inbraken. Achteraf bleek dat wij dat nooit hadden moeten doen; zij waren teveel aan ons verknocht. Die ochtend van ons vertrek, wij moes ten ons inschepen in Tanjong Priok, was hartverscheurend. De honden werden aan de ketting vastgebonden achter bij de bediendenvertrekken. Zij bleven jan ken en huilen. Het was niet om aan de horen. Brief na brief ontvingen wij van de onderwijzeressen dat Reno iedere mor gen naar school ging en naar de klas van John om bij de bank te liggen tot de school uitging. Boeffie ging iedere dag naar het huis op de Slerok Timur 32. De afstand van Kejambon naar ons huis bedroeg zeker 2 kilometer. Besoes schreef ons dat de honden niet wilden eten maar wel drinken. Na een maand zijn zij dan ook gegaan, 'van heimwee' zegt men. De wroeging achteraf was: hadden wij beide honden maar naar de dierenarts gebracht voor een spuitje om in te slapen dan hadden zij niet zo gele den. Helaas hadden wij niet aan een foto gedacht. CHARLES J. In Malang kreeg ik een hondje, het was een teefje en ik noemde haar Die naam paste bij zo'n wollig hondje. Wollie verhuisde mee naar Batavia en daarna naar Bandoeng. Wollie was over wegend wit met een grappige zwarte vlek op één oog. Op een dag werd ze moeder. Moeder en kind leken veel op elkaar. Zo ook hun namen: Wollie en Pollie. Pollie, een reutje, verhuisde op een dag. De oorlog kwam, mijn vader werd krijgsgevangene. Door onze winkel Bonefaas, die open moest blijven, hoefden wij niet direct naar het kamp. 's Avonds hielden mijn moeder en ik ons stil voor passerende Jappen op de Bragaweg. Wollie die graag blafte als ze beneden wat hoorde, hield zich dan ook koest. De dag kwam dat we naar Tjihapit moesten, Wollie bleef in huis achter bij caissière Dora die in ons huis kwam wonen. Tot ook zij er uit moest; en op de laat ste dag stierf Wollie, zij werd in de tuin begraven. Ik kreeg het bericht in het kamp. Groot verdriet, nooit zou ik Wollie weer zien LIES SIPMA-V. KESTEREN 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 23