Wim Roeloffs, Houtvester in Takengon Wim Roeloffs schreef in 1927 een brief naar Holland. Naar zijn ouders in Oude Wetering en zijn schoonouders in Sassenheim. ledereen, die buiten woonde, schreef brieven naar huis, dat is niet bijzonder. Het interessante aan deze brief is, dat het een stuk geschiedenis weergeeft van het leven, wonen en werken in Indië. Wim Roeloffs had als standplaats Takengon, gelegen in Midden-Atjeh, bij het meer van Takengon op West- Sumatra. In deel 1 schrijft Roeloffs over zijn iverk dat voorna melijk bestaat uit onderzoekingen naar het voorko men en de groei van een bepaalde dennensoort in zijn streek. Uit deze dennen wordt hars en terpen tijn gewonnen. Er is in de bossen al eert terpentijn- bedrijf. Zijn hoofdtaak is te onderzoeken of er nog meer dennenbossen zijn van voldoende grootte om nieuwe bedrijven te openen. Hij trekt te paard door de omgeving om te verkennen en op te meten. 28 deel 2 (van 3 delen) Takengon, 22 september 1927 Den volgende morgen voor dag en dauw gaat de stoet gepakt en gezakt verder. Mijn paard heeft gelukkig goed geslapen en we zetten er de pas weer in. We steken nu de rivier over en klimmen langs den anderen helling van het dal weer omhoog. Het pad is steil; al gauw zijn we midden in de dennenbosschen. Steeds hooger gaat het; het slingerende pad geeft schitterende uitzichten over de vallei. Aan de andere kant van het dal zien we nu heel goed het pad loopen dat we gisteren afgekomen zijn. Nog een laatste blik naar beneden, en dan betreden we weer het oerbosch. De over gang van weigrond naar bosch is hier plotseling. We komen als door een deur in een tempel met hooge gewelven. De bevolking heeft aan deze plaatsen den naam gegeven van 'pintoe rimba' d.w.z. 'deur van de wildernis'. Het oerbosch heeft voor den inlander iets angstigs, hij komt er niet in als het niet hoog noodig is. We volgen het pad door het bosch en klimmen intusschen hooger. Het doel voor heden is om één der ruggen te bereiken van den Boekit Barisan, het gebergte dat in de lengterichting over heel Sumatra loopt. Maar dat valt nog lang niet mee! Het bivak in de Isaqvallei lag op 1000 meter boven zee, maar het volgende bivak ligt op 2060 meter. Meer dan een kilometer naar boven dus. Als mijn hoogtemeter 1500 meter boven zee aanwijst, zijn de dragers zoo uitgeput dat er ges topt moet worden. Ook mijn paard is vrijwel aan het eind van zijn Latijn, en ik besluit om verder maar te gaan loopen. Dat blijkt een goede oplossing; het begint op deze hoogte behoorlijk koud te worden, maar door het loopen kom ik weer een beetje bij. Ook aan de boomen en planten die ik links en rechts van me aantref, kan ik merken dat ik in een bijna Hollandsch klimaat ben: veel eiken en kastanjes en andere Europeesche gewassen komen op de proppen. Mooie bloemen met schitterende kleuren zooals rhododendrons komen hier in grooten getale in het wild voor. Een bloemenliefhebber kan hier zijn hart ophalen! Daar de dragers door hun vermoeidheid erg langzaam beginnen te loopen laat ik ze maar achter; om niet alleen te loopen vraag ik mijn kok mij bij te houden en samen loopen we vooruit. Mijn kok is een jonge inlander die dolgraag met me meegaat op tournee; hij doet zijn werk zeer goed, mits hij zoo eens in de twee weken een flinke uitbrander krijgt. Hij is altijd goedlachs, maar bij deze gele genheid zag ik aan zijn gezicht dat er iets aan mankeerde. Wat was het gevalHij had zijn voeten opengeloopen; altijd had hij op bloote voeten geloopen, zoals alle inlanders doen, maar op zekeren dag vond hij dat hij er niet langer uit kon zien als zoo'n gewone koelie en had zich kousen en schoenen aangeschaft. En die had meneer juist dien dag voor het eerst aan. Het geval was tragisch, want hij beweerde dat hij bijnaf!) huilde van de pijn. Ik knoopte aan dit geval natuurlijk direct een zedepreek vast met 'hoogmoed komt voor den val' en meer onzinnigheden, maar gaf hem tenslotte den practischen raad om de nieuwe schoenen maar op z'n rug te bin den, waarna de tocht voortgezet werd en ik geen verzuchtingen meer achter me hoorde. 't Is al ver in den middag als mijn hoogtemeter 2000 meter aan wijst; het is zoo langzamerhand grimmig koud geworden, maar het bivak kan niet ver meer zijn, en inderdaad, nadat de weg nog een paar bochten gemaakt heeft, staan we voor een klein houten huisje. Het ziet er nogal netjes uit, d.w.z. netjes voor Indië. Elke degelijke Hollandse hulsmoeder zou haar neus optrekken als ze in zoo'n gri bus moest slapen. Maar enfin, in de wildernis mag ik blij zijn als er zoo'n huisje staat, en ik neem het dus zooals het valt. En het valt mee! Het staat op een smallen bergrug, aan weerskanten kijk je naar beneden in de dalen. Schitterende uitzichten! Nadat ik de inrichting van het bivak onderzocht heb en een beetje uitgerust ben, komen eindelijk ook de dragers opdagen, en ons potje wordt gekookt. Dan komt de schemering haastig invallen en hult de natuur in een nevelig duister. Heelemaal donker wordt het niet, want de maan komt op. Mijn reisgezellen zijn van vermoeienis direct in een diepen slaap gevallen; de kou maakt wel dat ook ik het niet lang meer zal uithouden, maar even wil ik toch nog genie ten. Ik trek mijn regenjas aan en sla nog een dikke wollen deken om me heen. Dan ga ik naar buiten. De maan beschijnt nu al hel der de met zwaar oerbosch bedekte dalen waarop ik neerkijk; over al in het rond is het doodstil; een enkele keer stijgt opeens een schrille kreet uit het bosch op die geheimzinnig aandoet, denkelijk van herten. Verder niets; ik voel in dit verlaten oord plotseling de eenzaamheid om me heen waren. Maar ook de eenzaamheid kan mooi zijn, het doet je jezelf zien, en dat is soms wel eens hard noodig. Wat ik voor me zie, het weidsche land in het maanbleeke licht, is van een heerlijke schoonheid, om nooit te vergeten. De nacht is koud; ik vind dat het zou kunnen vriezen maar dat zal wel komen omdat ik vergeten ben wat Hollandsche winterkou is. Al vroeg sta ik op, maar het waschwater is gewoon niet om te harden, zoo gemeen koud. Voor het geval dat we 's winters met verlof in Holland zijn, bestel ik nu alvast eiken morgen een kannetje met heet water op de slaapkamer hoor!. Dan wordt de tocht voortgezet. Daar de grootste klimpartij achter den rug is en we langzaam beginnen te dalen, stuur ik den paar- denjongen met het paard naar Takengon terug. Maar hij durft natuurlijk niet alleen, zoodat er een van de dragers mee moet. De anderen krijgen het daarom weer wat moeilijker, maar we hebben een makkelijke weg voor de boeg. Dat de huiswaarts keerende kerels een brief voor Moeder de vrouw meekrijgen, is nogal logisch. Zoo loopen we verder over het zware gebergte. Deels door het dichte oerbosch, deels langs de hellingen, waar we dan telkens ruime vergezichten hebben over de Atjehsche wildernissen. Het wordt een gemakkelijke dag; 's middags om een uur of twee komen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 28