BIJ DE VOORPLAAT (foto: Archief IWI)
Huisdieren
Moesson heeft vele honderden foto's
van Indische families voor hun huis,
zoals deze. Het valt mij op dat er bijna
altijd wel een hond of twee op die foto's
te bespeuren zijn, waaruit ik de conclu
sie trok dat nagenoeg iedereen in Indië
wel een of ander huisdier had. Ze hoor
den er gewoon bij. Iets dat ik als klein
kind altijd benijdenswaardig vond, want
dat wilde ik ook altijd zo graag. Wij
woonden een tijdlang op een flat en op
mijn vraag of ik alsjeblieft een hond
mocht houden werd door mijn ouders
steeds gezegd "Nee, dat kan niet. Een
hond hoort buiten, waar hij kan ravot
ten, jagen, spelen en zich nuttig maken
voor zijn baas. Een hond hoort niet op
een flat, waar hij genoegen moet nemen
met een blokje rond en hondebrokjes
uit een schaaltje. Een hond heeft hier
geen leven. Bij ons in Indië, daar hadden
ze het goed, want ze waren altijd vrij.
Als je eens wist hoe goed ze het daar
hadden, zou je er hier nu niet zo om
zeuren!" Ze hadden natuurlijk gelijk,
maar de aanhouder wint en uiteindelijk
kreeg ik, toen we later in een huis met
een tuin woonden, toch mijn eerste
hond. Met tranen in de ogen van blijd
schap, zat ik met mijn eerste puppy op
schoot achter in de auto op weg naar
huis. Hij zou de eerste zijn, want sinds
dien ben ik nooit hond'loos" geweest
en hoop het nooit te worden, want ik
ben wat je noemt "dog-crazy" en zou
me geen leven kunnen indenken zonder
dat dagelijkse uitlaten, regen of geen
regen. Eenmaal thuis gekomen werden
er natuurlijk strenge regels vastgesteld:
de hond moest zo veel mogelijk buiten
verblijven, ook 'snachts. Hij mocht
onder geen enkele voorwaarde in de
keuken. In de huiskamer okee, maar dan
niet op het vloerkleed, wat betekende
dat hij als een balletdanser op zijn tenen
vlak langs de muren moest lopen.
Welnu: Het buiten slapen was snel afge
lopen want als hij niet zo hartverscheu
rend jankte dat alle honden uit de buurt
mee gingen doen, dan was hij wel iets
aan het vernielen. Uiteindelijk werd hij
behandeld als ieder andere gewone
hond, die dus op mijn bed sliep en die
allerlei lekkers uit de keuken werd toe
geworpen. Op een keer was mijn vader
kippepoten aan het bakken, en de hond,
die onder geen enkele voorwaarde in de
keuken mocht komen, zat geduldig vlak
naast hem naar het aanrecht te staren,
waar reeds een halfgevulde schaal met
heerlijk krokante, bruin gebakken drum
sticks stond. Ik vroeg tegen alle onwaar
schijnlijkheid van een bevestigend ant
woord in, of Leo er eentje mocht. "Zeg,
ben jij helemaal gek geworden!" was het
antwoord, waarna ik schouderophalend
de tuin in liep, en midden in het gras
ging zitten mokken. Even later zag ik Leo
naar buiten rennen met een drumstick
in z'n bek. Ik dacht "Ach, zie je wel, pa is
toch gezwicht voor die bedelende ogen
en heeft 'm een kluif gegeven, de schat",
maar die gedachte werd gauw gesmoord
doordat enkele seconden later de keu
kendeur weer openzwaaide onder het
luidkeelse "ROT HOND!" waarna pa's
sloffen één voor één naar de hond wer
den gesmeten (allebei mis).
In de tijd dat wij met z'n allen boven
Tong Tong woonden, had ik natuurlijk
ook een hond: Chester. Hoewel het
"mijn" hond was, werd hij alom be
schouwd als "onze" hond en werd door
iedereen geknuffeld, geaaid, gevoerd, en
uitgelaten. De dame die o.a. voor de
koffie en thee zorgde, hoefde niet voor
zijn eten te zorgen, maar deed het toch.
Ze haalde speciaal voor hem een kluif en
pens en kookte die, tot groot ongenoe
gen van de overige employees, want de
lucht die gekookte pens vespreid is wer
kelijk niet te verdragen. Nu gebeurde het
wel eens dat ze voor andere werkzaam
heden uit de keuken moest, terwijl ze
de pan op een zacht vuurtje liet staan,
totdat het drooggekookt was. En één
ding overtreft de stank van gekookte
pens: verbrande pens. Geen punt, alle
ramen en deuren werden gewoon
wagenwijd opengezet, wat in de winter
wel eens het gevolg had dat men met jas
en das om achter de bureau's zat.
Weer een andere Moesson-hond was
Tessie, die in mijn hart altijd een extra
warm plekje zal blijven houden. Ze was
de liefste, gehoorzaamste, vriendelijkste
en makkelijkste allemansvriend die ik
ooit heb meegemaakt. Misschien ook
wel de lelijkste, als de laatst overgeble
vene uit een nest bastaard-collies, maar
dan meer bastaard dan collie. "Een
echte kampong-hond" werd er dikwijls
gezegd. Ze had bovendien een manke
poot, waarmee ze ondanks haar hobbeli
ge gang toch sierlijk tussen de bureau's
manoeuvreerde. Op latere leeftijd bleef
ze liever boven op de gang liggen, want
daar lag vloerbedekking wat warmer
was en bovendien kon ze dan toch nog
in de gaten houden wie er binnen kwam.
Nu nog, iedere keer als ik naar boven
loop, kijk ik naar haar vaste plekje en
mis het geklop van haar staart op de
vloer, waarmee ze iedere voorbijganger
begroette. Ik zou er alles voor over
hebben om haar nog één keer over haar
kop te aaien, en zeggen "JIJ bent de
allerliefste!"
De Moesson-hond die iedereen onge
twijfeld het beste kende was Kita punya,
(wat betekent "van ons"), de zwart
witte bastaard terrier van mijn moeder.
Die was er gewoon altijd en had altijd
honger, zo leek het. Zodoende kreeg ze
van een niet te overzien aantal Moes-
son-gangers het meeste snoepgoed toe
bedeeld, van speciaal voor haar gehaalde
knarsjes van de slager tot en met slag-
roompunten toe, dit tot grote ergernis
van mijn moeder, die dan weer van een
evenredig aantal anderen te horen kreeg
"Zeg, is die hond van jou niet een beetje
te dik?" Als er ergens een modderplas
of andere viezigheid lag, stierde ze er
altijd op af, wat uitgerekend voor haar
draadharige vacht een ongelukkige be
zigheid was. Ze zag er meestal dus heel
vies uit, met lange plukken "touw" die
over haar eeuwig bedelende ogen hin
gen. Als in een opwelling werd ze dan
meegenomen naar de hondenkapper,
om er enkele uren later volkomen
onherkenbaar vandaan te komen. Ze
schaamde zich dan dood, vooral als
iemand iets over haar nieuwe uiterlijk
zei. Vijftien jaar was ze bij ons, van klei
ne pup tot oude dame. Waar ze in haar
jonge jaren tijdens het wandelen er
maar al te graag vandoor ging (meestal
omdat ze iets eetbaars op straat zag lig
gen), werd ze in haar ouderdom een
hond die geen stap verzette zonder mijn
moeder.
En nu heb ik het nog niet eens gehad
over de poezen die bij Moesson een
tehuis hadden. Als ik eerlijk ben moet ik
zeggen dat die minder geliefd waren,
voornamelijk omdat ze minder liefde
gaven. Erger nog, ze vielen je aan als
monsters als je ze probeerde te aaien of
zo. Evengoed sprongen ze wel op een
onverwacht moment ineens bovenop je
bureau en bleven op je papieren liggen
of je het nou wilde of niet.
Kortom, op de Moesson keukenvloer
stonden en staan altijd schoteltjes met
eten en drinken en is het luikje in de
deur open voor hond en kat. En zo
moet het ook, want ze horen erbij.
VIVIAN BOON
2