sn
Mijn Geitje
en
mijn Tjitjiet
Poety
cementen bak plus gajong (sommige
mensen hadden er een of twee vissen in
zwemmen tegen de muskietenlarven,
maar zo gek kregen ze ons niet), Dan de
put, de zeer nuttige plek, waar vele huis
houdelijke karweitjes gedaan werden en
dan de dapoer, met allerlei wadjans en
petroleum-stelletje, anglo met wat
steenkool en kipas. In dit heiligdom was
kokkie de baas en ik durfde nauwelijks
daar binnen te gaan, want dan vroeg ze
of er iets niet goed was, maar altijd was
alles goed, want ze kon heerlijk koken.
Toen de verhuizing achter de rug was,
en we ons geïnstalleerd hadden, zag ik
's avonds ineens een tokeh langs de
muur van de kantoorkamer kruipen. Hij
'vestigde' zich achter een groot schilde
rij dat ietwat schuin voorover hing. Ik
vroeg dadelijk aan de djongos, die met
zijn vrouw op het erf woonde, of hij dat
enge beest wilde vangen en ergens
anders los laten. De djongos keek heel
verschrikt en zei, dat dat groot ongeluk
zou brengen. We moesten blij zijn met
de tokeh in huis; zo wachtte ons louter
geluk! Boven in de muren van de kamers
waren open luchtgaten en daardoor ging
hij 's avonds op stap. Onze tokeh liet
regelmatig zijn stem horen. "Tokeh,
tokeh...". Wij lagen dan in bed hardop te
tellen of hij zeven keer zou slaan want
dat was het toppunt van geluk. Was het
zes keer, dan zuchtten we gelaten en
wachtten we op de volgende keer. De
luchtgaten in de slaapkamer hadden we
wel met gaas dicht laten maken want dat
soort geluk hadden we liever niet in
bed!
Onze mandikamer had geen plafond
maar alleen een pannendak. We schrok
ken wel even, toen we in een hoekje
een kleine uil zagen zitten, blijkbaar vol
komen gewend aan zijn eigen plekje en
totaal onverschillig wie daar beneden
aan het baden was! Onder de pannen
door ging hij telkens in en uit. We
zagen geen reden hem weg te jagen. Hij
was in zich zelf gekeerd en nooit lastig.
Af en toe deed hij zijn ogen half open
en gaf ons dan een 'uilenknipoogje'.
Denkend aan Indië van vroeger, is er
toch altijd die sfeer, de geheimen en bij-
geloofjes die toch indruk maakten. We
waren ook nooit alleen. De kleine huis
dieren waren immers altijd om ons
heen! We haalden ze aan en vochten er
tegen. Leven was er constant.
Dierengeluiden in de nacht, die je niet
thuis kon brengen, de loeak civetach
tige) op het dak, de tjitjaks, een tokeh,
de brutale larongs (=vliegende mieren),
de witte, rode en zwarte mieren, die de
lastigste huisgenoten waren, de kakker
lakken, die baboe tussen duim en wijs
vinger fijn kneep, als ze ze kon vangen,
muskieten, kameleons, djangkriks (=kre-
kel), kikkers.
Poppen van atlasvlinders die we zochten
en voor de ramen hingen om later dat
grote wonder te aanschouwen van
zoveel schoonheid!
We nemen de herinneringen met ons
mee.
J. HUIJER-POLDERVAART
Vanaf mijn vroegste jeugd had ik een
zwak voor geiten. Maar hoe ik ook zeur
de bij mijn moeder om voor mij een geit
te kopen, ik kreeg haar niet. Gelukkig
had ik een oma die een zwak voor mij
had en op mijn verjaardag, toen ik uit
school kwam, stond er een geitje in de
tuin, in de schaduw van een grote
waroeboom, vastgebonden aan een
stam. Wat een verrukking! Nooit te
voren had ik me zo gelukkig gevoeld!
Knutselen was voor mij geen probleem
dus hing er in no time een ruif aan de
stam van de waroeboom, voor het voer
en daarnaast op de grond een emmer
met altijd schoon water!
Mijn beminde geitje mocht van mij niet
zomaar op de grond staan. Een houten
vlonder was de oplossing.
Erg druk had ik het met mijn geitje.
Iedere dag moest zij grondig geborsteld
worden en haar hoefjes met schoen
smeer bewerkt en gepoetst zodat ze
glommen als spiegeltjes. Dit alles tot
groot vermaak van de bediende
Een mooie leren halsband compleet met
belletjes ontbrak natuurlijk niet. 's
Zondags mocht ze altijd in huis komen
en werd dan getrakteerd op een grote
pisang-ambon en een beschuitje.
"Jij zorgt dat er geen pillen op de vloer
blijven liggen!" zei mijn moeder streng
en daar heb ik ook altijd voor gezorgd.
Gampang toch met stoffer en blik.
Mijn tweede innige liefde was een kui
kentje. Een schoolvriendinnetje vertelde
me op een dag dat haar ajam-katih (kriel
kippetje) kuikentjes had gekregen.
Natuurlijk ging ik meteen kijken! Ik was
in alle toonaarden verrukt van die dier
tjes, nam er één in m'n hand en kon niet
ophouden het gele knoedeltje te strelen.
Het waren er een stuk of zes en opeens
zei mijn vriendin (een lieve dikkerd): "Als
je wilt mag je haar hebben". Dat was niet
tegen dovemansoren gezegd en zo kwam
Tjitjiet in mijn leven, sliep bij mij in bed
in een oude schoenendoos met oude
lapjes. Het was een schattig diertje, ze
was even dol op mij als ik op haar. Als zij
mij hoorde roepen bij thuiskomst uit
school, kwam ze naar me toe rennen om
geknuffeld te worden. Toen ze volwas
sen was (mijn moeder had ook kippen
en een haan), legde ze elke dag een klein
eitje in mijn hand (dit is betoel-betoel
waar, op mijn erewoord)!!
Ik ben nu 85 maar denk nog altijd met
vertedering aan mijn geitje en tjitjiet
RIET CAMPBELL
Mijn vader had in Bandoeng een kennel
van 'Black en Tan' teckels. Leuke nesten
kregen we genoeg en zonder moeilijkhe
den totdat er in het laatste nest een
witte teckel zat! Dr. Titus, onze dieren
arts (heel bekend in Bandoeng toen)
werd erbij gehaald en na een gedegen
onderzoek, konden geen conclusies ge
trokken worden. Poety was geen albino,
hij had geen rode ogen. Poety werd uit
eindelijk mijn hond en ik heb er veel ple
zier aan gehad; als ik van school kwam,
zat hij altijd op de hoek van de Papanda-
janlaan op mij te wachten. Achter op
mijn fiets had onze Ikin een plankje
gemaakt waarop Poety kon zitten, hij
kreeg een riem om en samen gingen wij
naar huis. In mijn verlovingstijd wist hij
zonder mankeren de brief van mijn ver
loofde uit de bak te halen en bracht die
dan bij mij, blij als ik hem prees. Nog mis
ik deze hond, na al die jaren. De Japan
ners maakten een einde aan zijn leven
N. MERCIER-ZEFRING
33