Kater Bloedpoot, Koning Van de Nacht
Dit is een waar gebeurd kattenverhaal uit bet Indië van de jaren dertig
zoals ik bet aan mijn kinderen en tjoetjoes pleeg te vertellen. Het gaat
daarbij natuurlijk niet alleen over katten want onvermijdelijk boort er
de sfeer van mijn kinderjaren bij. De sfeer van een gewoon Indisch buis
met kinderen, een erf vol fruitbomen, buren, bedienden en last but not
least: huisdieren. Een tamme gans, tivee konijnen en zestien katten.'
Waarom zestien? Nou, dat was het constante getal als je nooit pas gebo
ren poesjes liet verdrinken of weggaf. De ouderen stierven een natuurlij
ke dood of ze verdwenen ineens. Verdwaald? Overreden? Neergeschoten?
Eens was zelfs een beel nest jonge poesjes opgevreten doo r de eigen vader.
De baboes hadden het gezien. Dit ontaarde schepsel was een wilde kater
die de hele huurt onveilig maakte door zijn rooftochten. Ik. zal jullie ver
tellen over die tijd, lang geleden, toen je zestien katten kon houden zon
der dat iemand je voor gek verklaarde Een van die katten heette
Wozzewos. Ze was onze Prima Ballerina en zijn was constant verliefd op
die wilde kater, hij die zijn eigen kroost opvrat... Luister.'
door Tineke Doorenbos
De nachten konden donker zijn of licht;
altijd was er het voortdurende sjirpen
van insekten. De eeuwige cadans van
kri-kri of rekkekkek met als begeleiding
de bastonen van de bruikikkers. Het was
buiten net een grote krankzinnige jazz
band. De nacht was ook best wel eng,
vooral als je laat nog even wilde siram,
een snel bad nemen. Met een lampoe
tempel liep ik dan over de verlaten gale
rij naar de mandikamer achterin de bij
gebouwen waar ook de bedienden hun
kamertjes hadden. Vlug gooide ik dan
wat koel water over me heen en nam
snel de benen - want o griebel! - in de
vochtige donkere badkamer liepen 's
nachts vaak kakkerlakken rond en reu-
zen-duizendpoten - van die kolodjen-
kings! Op de lange achtergalerij ging ik
graag even bij Padmo en Bibi Ginah langs
die daar zaten te bekomen van een
warme drukke dag. De twee Javaanse
baboes zaten elkaar te pidjit, pruimden
sirih, of ze deden kero bij elkaar. Kero,
deden ze met een muntje. Lange rode
striemen trokken ze ermee van boven
naar beneden over de rug. Goed tegen
griep en vermoeidheid. Als Bibi Ginah
haar kondé los wilde maken zei ze: "Ajo
Non, jij ook slapen." Maar ik wilde niet,
vond het veel te gezellig om nog even te
blijven zitten bij het licht van de olielamp
en op de vloer de anglo met gloeiende
houtskooltjes. Om kokend water te
maken voor de een of andere djamoe.
Met z'n drietjes wierpen we groteske
schaduwen over de hele breedte van de
zijtuin. In de verte riep de tokkeh en
meerkleurige motten vlogen op naar het
licht. Ik tuurde in de donkerte en wist
dat daar de jacht geopend was van de
nachtdieren. En de absolute heersers
van de nacht waren zij die op fluwelen
pootjes liepen. Ze joegen in stilte, maar
hun vetes werden met veel kabaal uitge
vochten. Het waren de vogelvrijen, de
dakhazen. Overdag zag je die wilde kat
ten niet, maar 's nachts waren ze met
z'n allen uit op prooi, jagend over
muren en daken en met hun braspartij
en, toernooien en gekrol een plaag voor
de slapelozen. De katers daagden elkaar
huilend van woede uit, terwijl de poezen
toekeken vanonder de struiken.
Wij vlogen altijd direct naar het raam als
we die beesten hoorden want kijken
naar een kattengevecht was reuze span
nend. Het kon uren duren, maar ook
was de bende wel eens gauw uitgevoch
ten. Dan begon iets wat wij de kattedans
noemden. De kater die gewonnen had
sprong op een poes, beet zich vast in
haar nek en danste. De arme poesjes
vonden dit niks leuk want ze slaakten de
ijselijkste kreten en maakten zich bla
zend en krabbend los om hard weg te
lopen. Alleen Wozzewos, ons rode tij
gerkatje danste graag. Ze ging elke dag
op pad om de kater ergens te ontmoe
ten. Haar minnaar was een monster met
een kop, breder dan hoog. Een echte
vechtersbaas deze. Oren aan flarden,
een mottige vacht, maar hij was een
vurig danseur.
Hoe hij er uitzag? Dat was moeilijk te
zeggen want hij liet zich nooit goed zien.
Meestal zagen we hem in een flits als hij
het dak over vluchtte, sluipend als een
panter met doorgebogen poten zodat
z'n buik over de dakpannen schoof.
Kassian dat beest. Waar slaapt hij en
wat eet hij?
"Maak je geen zorgen", zei Padmo, "die
van zijn soort weten te stelen wat ze
nodig hebben." Ik maakte me intussen
wel zorgen want er werd flink op deze
lastpost gejaagd, o.a. door de zoontjes
van de achterburen. Drie stoute
Indische jongetjes met kattepulten.
Trefzeker hoor! Eens hadden ze de
kater zo geraakt dat die - vluchtend -
een bloedspoor achter liet op onze
overloop. We noemden hem sindsdien
Kater Bloedpoot.
Bibi Ginah vertelde dat ze hem 's avonds
laat dikwijls zag bij de kakoes. Hij ving
daar ratten zo groot als hij zelf en als hij
ze op peuzelde kon je de beenderen
horen kraken. "Dat is geen gewone
kater", zei ze angstig, "het is vast een
Setan of een kwaaie geest." Ik rolde om
van het lachen - zij ook altijd met haar
gendrowohs en geesten. Een ding was
zeker: de kater was de vader van al onze
jonge poesjes want de drie zusjes van
Wozzewos behoorden ook tot zijn
harem. Wos was wel de uitverkoren,
maar het mooie ranke tijgerkatje met de
amberen ogen, deugde niet. "Ze is een
sloerie", spotte Padmo want Wozzewos
danste liever in de maneschijn dan dat zij
jonkjes groot bracht. Kreeg ze een nest,
dan deed ze dat over aan een zusje en
ging jammerend opnieuw de hort op -
roepend om haar kater. "Owowow",
een geluid vol zielepijn.
"Ze is manziek", zei Bi, "zo één die zich
aanbiedt - eh - niet goed."
Het liefdesleven van Wos leerde ons
veel, het was prima voorlichting vooral
met de sappige moppen van Padmo
erbij. Bibi Ginah moest daar soms zo om
lachen dat ze er in bleef gewoon. Ze zat
dan geluidloos te schudden met de hand
voor de mond, want luid lachen was niet
gepast. Ze kon dan de grapjes niet eens
uitleggen: "Eh, dan moet je maar beter
luisteren naar ons Javaans", zei ze met
lachtranen nog in de ogen. Maar nie
mand lachte meer toen Ginah de kater
betrapte bij zijn pasgeboren kroost. Hij
zat net de laatste te verslinden! Wild
was hij en mysterieus ook na de twee
dramatische ontmoetingen die ik met
hem had.
Op een avond kwam ik de grote slaap
kamer in waar het heerlijk rook naar de
sadjen die de baboes daar net neergezet
hadden. Het was de offermaaltijd voor
mijn overleden vader. Op de kaptafel
38