van mamma. Een bord rijst en daar
omheen allemaal kommetjes met al
pappa's lievelingskostjes. Dat hoorde zo,
had Padmo ons uitgelegd. "Jullie vader
waakt over ons allen en bij jullie moeder
toeft zijn ziel. Bij haar zetten we de sad-
jen neer." Er was nog iemand die de
spijzen geroken had. Kater Bloedpoot
en hij zat net te smullen van Padmo's
dendeng ragi. Ik was zo naïef om te den
ken dat ik hem nu aaien kon en deed
een stap naar hem toe. Si Bloedpoot
schrok hier zo van dat hij een sprong
maakte. Een rare sprong zodat hij eerst
op de hemel van het klamboebed
terecht kwam en daarna in de wastafel
kwakte vlak naast het raam dat op een
kiertje stond. Hij blies kwaadaardig want
ik stond hem in de weg. maar ik durfde
me niet te verroeren. Weer sprong hij
en belandde op de spiegelkast. Ineens
besefte ik dat Bloedpoot wild was en dat
waarschijnlijk geen menselijk wezen hem
ooit had aangeraakt. Ik zag hem aanstal
ten maken om aan te vallen, in elkaar
gedoken als een tijger, de oren plat
tegen de brede kop, de snorharen als
kromzwaarden vooruit. Tegelijk met de
dreiging die ik voelde zag ik in een frac
tie van een seconde dat hij aan één oog
blind moest zijn, het had een melkachti
ge doodse kleur. Mijn hart bonsde. Op
het moment dat hij sprong, stapte ik
opzij - net op tijd - en de kater smakte
met een vreselijke klap tegen de raamja-
loezien. Hij slaakte een bijna menselijke
kreet van pijn en een walgelijke stank
verspreidde zich in de kamer. "Help!!"
schreeuwde ik. Gelukkig weken de twee
raamhelften uiteen en weg was Si
Bloedpoot. ledereen kwam toegelopen,
"lih! Je hebt geluk gehad!" hijgde Padmo
toen ze mijn verhaal had gehoord. "Dat
beest had je de ogen kunnen uitkrab
ben." De kamer was een week lang niet
te gebruiken. Alles moest gewassen
worden en Bibi Ginah legde kruiden-
planten neer om de vieze lucht te zuive
ren. Katachtigen hebben een speciale
klier om in opperste nood te gebruiken
als afweer, vertelde mam.
Weken gingen voorbij. De buurjongetjes
hadden windbuksen gekregen en oefen
den ijverig op alles wat bewoog. "Wij
loeren op de schreeuwlelijkerd - die
grote - mag van onze pa! Dat beest doet
door maar ngejc-ng, zodat pa niet kan
slapen. Doet hij kebjoer met water of
als hij gooit met zijn slof - niks helpt -
dus als wij hem zien, schieten wij hem
dood ja. Wij zijn net als Old Shatter-
hand, schieten wij, dan - raak - doerrr!
En dan mampoes dat kreng!" En op een
dag raakten ze hem. Maar Si Bloedpoot
had meer dan zeven levens. Ik vond hem
zieltogend achter het kippenhok.
Bewusteloos, hij ademde nog. Uit zijn
dijbeen vloeide bloed en vocht. "Gooi
die viezerd toch in de kali", bitste
Padmo streng. Mijn zusjes en ik brullen
natuurlijk en gelukkig vond mam het
goed dat ik de wond schoonmaakte. Met
veel carbolwater om mijn handen te
ontsmetten. We bekeken het dier van
top tot teen. Wat een kanjer! Wat een
prachtbeest! We legden hem in een
doos en telkens een nieuw compres op
de wond, want het dijbeen zwol op tot
de grootte van een sinaasappel. Ik pro
beerde wat water in zijn bek te druppe
len, maar er kwam geen slikreflex.
Tegen de avond begon hij zich iets te
bewegen. "Pas op nu", zei mijn moeder,
laat hem nu maar, want als hij bij komt is
hij gevaarlijk. Misschien haalt hij 't."
Ik zette een schoteltje melk neer en een
fijn geprakte bal gehakt tot grote ver
ontwaardiging van Padmo. "Laaaaah-illa-
laaah!" jammerde ze. "Kijk eens wat een
rommel jullie gemaakt hebben in de keu-
Met een zoon van Kater Bloedpoot op
schoot
Batavia 1938
ken! En dat voor zo'n beest!!" Maar de
volgende morgen was Si Bloedpoot ver
dwenen en de melk was op evenals de
bal gehakt. "Hij is dood", zei Padmo,
maar wij geloofde daar niet in. Elke
avond rampokten wij de spenkast en
elke morgen was de boel op en leeg
gegeten, alleen, van Kater Bloedpoot
geen spoor en geen glimpje te zien!
"Heus Non, hij is weg - dood - we
horen nooit meer gekrol", zei Bibi
Ginah, maar wij bleven hardnekkig eten
en drinken neerzetten. Wozzewos
treurde. De hele dag zat ze op de muur
bij de tjermeboom en 's avonds liep ze
radeloos rond over de daken, vruchte
loos roepend om haar geliefde:
"Owowooow!" een triest geluid in de
donkere nacht. Tenslotte bleef ze maar
mediteren op de divan in de eetkamer.
De dagen verstreken en we dachten
eigenlijk niet maar aan Si Bloedpoot.
Toen - op een namiddag - kwam ik in de
achtertuin waar de late middagzon een
spelletje speelde met de bladeren van de
fruitbomen. Op het afdakje van het kip
penhok wisselden licht en schaduw
elkaar af, maar op een plekje bij de
muur had de zon het gewonnen van de
schaduwen... het was een strategisch
plekje, de tuin was vanaf dat plaatsje
helemaal te overzien. Op die plek ont
dekte ik ineens de kater! Het gaf me een
enorme schok, maar ik hield me stil. Hij
was het zonder twijfel, nog geen twee
meter van me af. Met zijn goede oog
loerde hij naar me en begon toen uitge
breid zijn toilet te maken met een hou
ding van: 'Wie doet me wat. Ik ben er
nog hoor!'. Met welbehagen waste hij de
crèmekleurige binnenkant van zijn dijen
en pluizige buik, het goede ook half
dicht geknepen. Ik keek gefascineerd
naar dit ritueel -want dat was het - en
merkte dat de brutale vlerk zich niks van
me aantrok. Hij liep niet eens weg,
zeker van zijn beschutte veilige plaats.
Ik deed een stap naar voren, maar toen
deed hij zijn ene grasgroene oog wijd
open, likte zich om de bek en blies
zachtjes, heel zachtjes maar, draaide
zich om en ging verder met het wasritu-
eel. "Gekke Bloedpoot!" zei ik hardop.
Hij reageerde niet eens, ging door met
zich te wassen en toen hij klaar was,
rolde hij zich op om een lekker dutje te
doen.
Die nacht kon men tot ver in de omtrek
horen dat Si Bloedpoot nog springle
vend was. Als vanouds deelde hij ferme
klappen uit, zong gloedvolle serenades
en deed de tapdans en de rumba. Hij
danste met de schone Wozzewos, de
Koningin van het Kattebal en het krollen
was niet van de lucht.
Soms - als ik langs zijn slaapplaats kwam
- meende ik hem nog te horen spinnen
ook - vooral als hij zich lekker aan het
poetsen was. Dan - rekte hij zich uit,
gaapte en liep deftig naar de muur waar
hij zijn nagels scherpte aan de tjerme
boom die daar stond.
Uitgerust en opgedoft verdween hij dan
snel uit het gezicht om opnieuw een
nacht in te gaan vol wandaden en schan
delijk geboeleerü
39