be hondstrouwe Athos be dikke rode kater Blackie Ik herinner me het nog (bijna) als de dag van gisteren. We woonden in Soerabaja, aan de Embong Tandjong, in zo'n heer lijk oud Indisch huis, ruim en koel, met marmerachtige stenen vloeren, hoog- wandige plafonds (waar een Hollandse behanger gek van zou worden), grote voor- en achtertuin, met in de bijgebou wen zelfs een oude paardestal. En een heleboel huisdieren: honden, katten en konijnen. Toen een van de katten had gejonkt, waren op zeker moment wel een achttal katten in huis. Mijn broer en ik, die een kamer deelden, namen ze 's middags tijdens de verplichte middag rust, opgelegd door ouders die bang waren voor kattekwaad tijdens hun vrij willig middagdutje, mee naar onze kamer, waar we ons vermaakten met de kostelijke capriolen en schijngevechten van de jonge poesjes. Drie honden: Teddy, een overvalste straathond, een echte gladakker, die de benen nam als het tuinhek weer eens openstond en dan dagenlang aan de zwier ging, vervol gens voldaan, moe en smerig weer thuis kwam om gelaten boete te doen. Bromo, een Tenggerees, die mijn ouders tijdens een tocht naar het Tengger- gebergte hadden meegenomen. Een wol lig, lief en vrolijk hondje, dat veel last De hond Bromo met naast zich de kat Thorbecke van de warmte had. En dan was er Athos, een prachtige herdershond. En hondstrouw, zoals uit het volgende moge blijken. Het zal medio 1937 zijn geweest. Over enkele weken zou het gezin met Europees verlof gaan en dit heerlijke huis voorgoed verlaten. Alle dieren waren inmiddels bij vrienden of kennis sen ondergebracht, ook voor Athos was na ampel beraad een nieuw tehuis gevonden, bij een marineman die op Tandjong Perak woonde. Mijn vader bracht Athos 's middags met de auto naar zijn toekomstige adres. Hij bond de nieuwe eigenaar op het hart, de hond tenminste een etmaal in huis opgesloten te houden om aan de nieuwe situatie te wennen. Maar de man was eigenwijs, 's Avonds kwam er een telefoontje. Hij had Athos wat meer vrijheid gegeven, die prompt kans gezien had om te ont snappen en in het nachtelijke duister te verdwijnen. De volgende dag vroeg in de ochtend, ik zat zoals ik wel meer deed, op de stoep van de voorgalerij een beetje voor me uit te staren, klaar om naar school te gaan. Komt door het openstaande tuinhek een hond binnen geslopen. Het was Athos die de weg naar huis had gevonden. Het is voor mij nog altijd een raadsel hoe de hond zich kon oriënteren en zijn weg vinden vanaf het kilometers veraf gelegen Perak, dwars door de binnenstad naar de Embong Tandjong. Uitgeput kwam hij binnengeslopen, strekte zich naast mij uit en viel in slaap. Lieve Athos, zei ik en drukte hem tegen me aan. Dezelfde dag nog is Athos weer naar zijn nieuwe baas gebracht. We hebben hem nooit meer teruggezien. J.A.C. KRUIJT In 1950 betrokken wij een company's huis in Jakarta. Van de vorige bewoner namen wij een dikke rode kater over. Zoals vele katten in Indonesië had hij een halve staart. Mijn echtgenote ver zorgde het beestje goed maar was niet zo gesteld op poezen. Zij hield meer van honden. Onze 'dikke', zoals wij hem noemden, sprong 's avonds heel vaak al spinnend op mijn schoot en bleef daar een aanzienlijke tijd liggen. Bij mijn echt genote deed hij dat nooit. De dikke sliep 's avonds en 's nachts altijd in de garage waartoe hij makkelijk toegang had door de ruime spleet onder de garagedeur. Op een gegeven ogenblik moest ik wor den opgenomen in een ziekenhuis waar ik zes weken verbleef. De eerste avond van mijn afwezigheid meldde de dikke zich aan het slaapkamerraam en wenste binnen gelaten te worden. Mijn echtge note liet hem binnen en onze dikke vlij de zich op mijn bed en bleef de hele nacht mijn echtgenote gezelschap hou den. En zo geschiedde de daarop volgen de dagen. De eerste dag dat ik weer thuis sliep in mijn eigen bed meldde de dikke zich niet meer en sliep opnieuw in de garage. Over trouw gesproken van een schat van een kater. C.W.E. VAN VOORST VAN BEEST Dertig jaar geleden praat ik over. De vier kinderen waren toen tussen de vier en zeven jaar en de hele dag druk in de weer met spelletjes, bekvechten, kussen gevechten en hun speelkameraad Blackie, een bastaard fox-terriër. Na schooltijd en het middagmaal gingen de kleintjes naar bed, slapen of ngobrol. Ook ik kon dan even rusten, naaien of lezen. Het was heerlijk rustig in huis totdat Blackie ging blaffen, aan één stuk door. "Ma, kebakaran!!!", hoorde ik plotseling uit de kinderkamer. Ik rende er naar toe en zag dat de sapu lidi op de klerenkast in vlammen stond. Ik holde naar de bad kamer en vulde emmers met water en nam een gayung mee. Vlug het water over de brandende sapu lidi, gelukkig alles op tijd. Had Blackie niet zo geblaft, dat was het vuur misschien wel tot aan het plafond gekomen en dat was van gedek. Een van de kleintjes, een echte brandal, was van het bed op de kast geklommen. Met gevonden lucifers heeft hij toen de sapu lidi in brand gestoken en bleef staan kijken, totdat Blackie vuur rook en begon te blaffen. Natuurlijk kreeg de brandstichter er goed van langs. Blackie werd extra geknuffeld en kreeg als belo ning een extra kluif. E. SUNDAH 41

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 41