POIBRIÉ'S
PERIKELEN
Cambodja
Theo was enkele jaren geleden nog het
toonbeeld van een dood gewone dorps
jongen met een degelijke agrarische ach
tergrond. Zo eentje die zich van maan
dagochtend tot zaterdagmiddag te bar
sten werkt op de boerderij, om zaterdag
avond opgedoft naar zijn stamkroeg te
stappen en er zondag tegen het ochtend
gloren lam uit te rollen. Die weekindeling
had hij kennelijk van zijn vader afgeke
ken. Uit de kroeg rollen deed de ouwe
baas vroeger heel graag, maar enkele
jaren geleden zette hij er een punt achter.
Dat kwam door dat hij op een keer, na
een bijzonder geslaagd feest, de ver
keerde kant uit strompelde en in het
kanaal terechtkwam. Of liever gezegd óp,
want het had een paar dagen stevig
gevroren. Theo senior tuimelde van de
dijk af, smakte op het ijs en gleed met
een noodgang en een paar gekneusde
ribben naar de overkant, om tussen het
riet tot stil stand te komen. Daar vond
hem de koster, een punctueel man, die
elke zaterdag om exact 24.00 uur de
jeneverfles wegzette en dan de dag des
Heren inluidde met een wandelingetje
langs het kanaal, richting kroeg. Er zijn er
die beweren dat de inmiddels gepensio
neerde kerkfunctionaris dat deed omdat
hij dan over de kroeg heen kijkend kon
controleren of de klok van de dorpskerk
wel gelijk liep. Anderen geloven nog
steeds dat hij bij de kroeg aangekomen
stiekem achterom liep, om een paar neu
ten aangereikt te krijgen van de bazin.
Gratis, want die bazin is een volle nicht
van hem. Alle maal geroddel, natuurlijk.
Maar Theo's vader had in ieder geval de
mazzel dat de voorbijkomende koster
rare geluiden uit het riet hoorde opstijgen
en hem na enig zoeken vond, anders was
hij gegarandeerd doodgevroren.
Sindsdien is ouwe Theo een trouw kerk
bezoeker. De stam kroeg laat hij niet links
liggen, maar hij komt er altijd tijdig en
rechtop lopend vandaan. Dat hij vervol
gens in de veiligheid van zijn eigen huis
nog een paar slokjes neemt, kan nie
mand hem kwalijk nemen.
Jonge Theo lijkt dus flink wat van zijn
vaders genen te bezitten, maar frappant
is dat hij op een gegeven moment aan
zijn leven een heel vreemde wending gaf
door het boerenleven vaarwel te zeggen
en de wapenrok aan te trekken. Dat
gebeurde twee jaar geleden. Tot verbij
stering van zijn ouders en de hele plaat
selijke agrarische bevolking werd hij zelfs
Kort Verband Vrijwilliger. Nog erger werd
't toen hij thuis kwam met het bericht van
zijn detachering in Cambodja. Helemaal
aan het andere eind van de wereld, in
een vreemd land met een totaal andere
cultuur. Natuurlijk waren er wel wat Indië-
veteranen die hem meteen goedkeurend
op de schouders klopten en enthousiast
mededeelzaam maakten van hun
tropenervaringen, maar het merendeel
van de mensen stond paf en voorzag
niets dan narigheid. Dat gold vooral voor
Theo's meisje Hermien, een bloedmooi
kind dat alleen al door haar schitterende
gang en oogopslag een eskadron drag
onders met paarden en al van de kook
kan brengen. Hermien dus, huilde tranen
met tuiten. De riante toelage die Theo
zou krijgen kon haar geen steek schelen,
het eervolle van de UN- taak zag ze
evenmin zitten en de blinkende medaille
die hem daarvoor in het voor uit zicht
werd gesteld zei haar helemaal niets. Het
afscheid was dan ook een zeer droevige
gebeurtenis.
Theo bleef vier maanden weg. Herfst
vorig jaar kwam hij gebruind enwel terug.
En niet helemaal ongeschonden naar het
bleek. Het was hem toch allemaal bitter
tegengevallen. "Bloedheet, alsof je tegen
een muur aanliep", omschreef hij zijn eer
ste ervaring. "We stapten uit het vliegtuig
en dachten meteen dat we geroosterd
werden. Maar dat wende later wel, een
beetje". Kort samengevat kwam het er op
neer dat Theo en zijn maten veel meer
sores hadden geleden dan waarvoor zij
bij de voorlichting waren gewaarschuwd.
"Vooral de machteloosheid", verzucht te
Theo. "We lagen daar in een kampung,
midden in de bush. Aan de ene kant van
de weg zat de Witte Khmer, met wie we
zoge naamd samen werkten, en aan de
andere kant wij. Als ze een scheet lieten
konden wij het horen, andersom ook.
Vlak voor onze komst had de Rode
Khmer daar trouwens veertig dorpelingen
geëxecuteerd. Zomaar: pang- pang-pang,
weg. De Witten liepen daar allemaal
gewapend rond, je zag niets anders dan
AK 47's, M16's en raketwerpers. En die
kerels maar grijnzen, dat doen ze daar
allemaal. Je weet ook nooit wat ze echt
denken". Het ellendigst vond Theo de
nachten: "Elke keer kwamen ze over het
prikkeldraad, en als ze gepakt werden en
naar de wacht gebracht, kon je niets
doen. Dan was 't een mok koffie en een
'dat mag je niet meer doen, wegwezen'.
Da's beter dan datje ze nijdig maakt en
een handgranaat op je dak krijgt.
Burenruzies worden daar vaak met die
zelfde eieren beslecht. Op de heuvels
rondom werd ook vrijwel elke nacht
geschoten, soms vlogen de mortiergrana
ten over ons kamp. Dat was dan de Rode
Khmer tegen het Cambodjaanse leger, of
misschien gewoon tegen elkaar. We
mochten daar ook niet eens van de weg
af, want de bush was van de Roden en
die hadden in hun domein overal mijnen
en booby-traps gelegd. Daarom moesten
we in noodgevallen dekking zoeken bij de
wagens en zoveel mogelijk uit de buurt
van de wegbermen blijven, je kon nooit
weten". Theo vertelde nog veel meer. De
chagrijnigheid in de laatste maand, de
stoerdoenerij van sommige maten, het
niet te vreten vreten, de schorpioenen,
slangen en ander ongedierte: alles liet hij
de revue passeren. Wat hij ook vertelde
was, dat de jongens van zijn eenheid na
thuiskomst werden opgevangen om een
soort groepstherapie te ondergaan. Dat
was om alle sores op een adequate
manier te verwerken. In twee sessies van
een week gingen ze er op uit en deden
allerlei gezellige dingen. Er waren praat
sessies, maar ook activiteiten als kanova
ren, heuvels beklimmen en op kleiduiven
schieten. Theo vond het wel leuk, maar
leek weinig vertrouwen in het nut van dat
verwerkingsproces te hebben. Alleen het
kleiduiven schieten, vond bij hem gena
de: "Kon je lekker alle opgekropte agres
sie van je af paffen". Hij vond het trou
wens een beetje raar dat ik hem zei, dat
men ons dan vroeger best met een batte
rij Dikke Bertha's aan de gang hadden
mogen laten gaan. Het waarom heb ik
hem niet verteld. Laat maar, al.
23