HOS HST TOBAMSSB ONTSTOND
(Een Batakse legende)
Daar was eenslang, lang geleden een vruchtbaar land
omringd door hoog gebergte op de plaats waar zich thans het
Tobameer uitstrekt. Dit land was doorsneden met bruisende
beken en blinkende rivieren en overal lagen de welvarende dor
pen, waarin landbouwers en vissers woonden.
In een klein dorpje in dat dal leefde aan een brede rivier een
eenvoudige visser. Hij was een stil en ijverig man en wanneer
hij niet viste, bebouwde hij zijn akker en zo voorzag hij in zijn
behoefte.
Hij was ongehuwd, maar desalniettemin (zo vertelt men het ver
haal) werd hij gerespecteerd door zijn dorpsgenoten om zijn
gedegen braafheid en vriendelijke hulpvaardigheid. (Hieruit valt
af te leiden, dat de celibatair reeds in overoude tijden niet voor
vol werd aangezien).
Op een nacht, dat hij buiten voor zijn hutje sliep onder een
sublieme sterrenhemel, trillerend van spettende, helgele vonken
en gruis van licht, verscheen hem in een droom een wonder
schone jonkvrouw, die hem de raadselachtige woorden toe
voegde: "Ik zal U een groot geluk brengen door een vis
en wanneer gij dat geluk wilt deelachtig worden,
moet gij morgen gaan vissen".
Toen onze brave visser bedremmeld ont
waakte, week de ochtendschemering
reeds voor het sterke licht der zon en
kropen de schaduwen van het dal in
de plooien van het gebergte.
Hij spoedde zich met zijn net naar
de rivier en begon te vissen. De
zon rees hoger en hoger, maar het
bleef leeg. De zon begon te dalen,
doch immer haalde hij zijn net
leeg op. Ofschoon de honger
knaagde, bleef onze visser onver
droten vissen, vertrouwend op wat
hem in die droom was toegezegd.
"Rien sans peine!" Tegen de avond
werd eindelijk zijn moeite beloond
en spartelde een enorme vis in het
net. Met zijn blinkende buit keerde hij
huiswaarts en deponeerde zijn vangst
voorlopig in het padischuurtje, dat naast
zijn hut stond. Daarna nuttigde hij zijn scha
mel maal en haastte zich dan weer terug naar
rivier om nogeens zijn geluk te beproeven. Reeds
maakte hij zich de stoutste illusies van rijkdom en macht
door vele voorspoedige vangsten en dacht zich rijk en geëerd.
Het bleek, dat een ander geluk voor hem was weggelegd.
Toen het duister was geworden, had hij niets meer gevangen.
Hij ging naar zijn hut en na zijn net te hebben opgehangen,
begaf hij zich met een lampje naar het padischuurtje om de mir-
aculeuse vis nog eens te bewonderen.
Maar ziet, toen hij de deur van het padischuurtje had geopend,
trof hij niet de vis aan, doch schreed hem de maagd uit zijn
droom van de gepasseerde nacht minzaam-lonkend tegemoet.
Bevend van angst wilde onze visser zich uit de voeten maken,
doch de vrouw hield hem daarvan terug met de woorden:
"Vrees niet, ik ben het, die U geluk zal brengen. Ik begeer U tot
echtgenoot om Uw algemeen erkende innerlijke kwaliteiten. Ik
vraag slechts van U, dat gij niemand ter wereld ooit mijn
afkomst zult openbaren. Kunt gij mij deze toezegging niet doen,
dan keer ik terug naar de plaats, vanwaar ik gekomen ben. Wilt
gij mij echter de belofte doen, dan ben ik gaarne genegen met U
te huwen. Wanneer gij Uw belofte niet mocht houden, dan zal
een ramp U en al Uw landgenoten treffen. Beslis!"
De visser geheel onder de bekoring van de zeldzame lieftallig
heid der vrouw legde de duurste eden af en beloofde plechtig
geheimhouding.
Het trouwfeest werd gevierd en man en vrouw leefden geruime
tijd gelukkig en tevreden.
Hun echt werd gezegend met een zoontje, dat zij innig liefhad
den en - bedenk, dat er in die tijd nog niets werd gedaan aan
kinder psychologie en experimentele paedagogie - dat zij gron
dig bedierven. Het door en door verwende kind groeide op tot
een onhebbelijke, steeds- in- de contramine- zijnde bengel.
Geen geluk was ooit onvermengd.
Het geviel op een dag, dat het knaapje, dat inmiddels vijfjaar
was geworden, zijn vader verzocht hem een hengelstok te snij
den en een vishaak te smeden. De vader sneed hem een hen
gelstok, bevestigde daaraan een snoer en ver
vaardigde een vishaak, alles volgens de
regelen der kunst. Door het eigenzinni
ge knaapje werd dit werk echter
afgekeurd. De vader hoorde de
op- en aanmerkingen aanvan
kelijk geduldig aan en pro
beerde het zijn zoontje naar
de zin te maken. De hoek
moest worden overge-
smeed. De stok was te
i lang en moest worden
1 ingekort en toen dit
I gebeurd was, was de
Istok te kort en moest hij
langer worden gemaakt.
fEnz. enz. Ten leste verl-
oor de man het geduld en
r liet zich in armoede ontval-
'len: "Jou vermaledijd vissen-
rjong, wilde jij beter weten hoe
'een hengel vervaardigd wordt
i je vader, die zijn leven lang
'gevist heeft?"
Dit was voor het knaapje aanleiding om
luid-schreiend naar zijn moeder te hollen en
haar te vertellen waarvoor zijn vader hem had uit
gemaakt: "Papa heeft mij uitgescholden voor vissenjong! Hi! Hi!
Hi!" De belofte was gebroken! Het noodlot moest zijn catastrofa
le loop hebben. De rampspoed wierp reeds zijn inkt-zwarte
schaduwen over die zonnige beemden.
De moeder sloot haar telg in de armen, snelde een vulkaan op
en wierp zich, het ganse land vervloekend, in de diepte van de
kokende krater.
Een hevige uitbarsting volgde. Stenen en lava verstopten de
rivieruitgangen van het dal. De wateren stegen hoger en hoger
en zo ontstond het Tobameer.
Moraal: "Ga 's avonds nooit onder de blote hemel iiggen slapen.
Je kunt daar van alles van oplopen."
Ontleend aan het blad van Deli Automobiel Club te Medan uit 1935
28