Verhaal rond de Goebengwijk te Soerabaya Wij woonden in de Celebesstraat nummer 14. Op een foto sta ik op het muurtje van het platje. Ik was toen drie. Op hetzelfde muurtje zat ik later altijd met een boek van de Kolff- bibliotheek of een tijdschrift uit de trommel (helemaal geen trommel, maar een kaft van karton). Je zat daar mieters in de schaduw van de tjemara. Ik hoor nog dat zachte ruisen van de naal den. Het uitzicht was enorm: over de drie pleintjes en het begin van de Goebengboulevard, terwijl de wijde hemel zich links uitstrekte over de rivier en Kepoetran verderop. Het zicht op het luchtruim was het meest belangrijke in die jeugdtijd. Niet alleen kon het oerdonker worden, doorbroken van flitsende bliksemstralen, je kon ook de regen zien aankomen. Machtig waren die verre schuine lijnen van dikke regen druppels. Dan, als het begon te waaien, moest je maken dat je wegkwam met je boek of lajangan en glastouw. Goh, die geur van nat geworden droge aarde. Ner gens rook ik het ooit weer, ook niet in Californië of zelfs Hawaii. Als het gedon der (letterlijk) voorbij was, werd het fris, bijna koud. "Pisang goreng Njo, panas, lekkerrr!" Hoe wist ze het, die Dewi? En zoals het smaakte, soms met een stukje kaas erbij. Pisang Radjah. De hemel was ook belangrijk voor de 'lap' geworden vliegers. Je zag het gevecht al van tevoren en met het 'lap' was je al op het plein, rennend in de richting van de Sumatrastraat waar de wind vandaan kwam, je oog niet op de lajangan, maar op de draad. Dank zij mijn goede ogen ving ik zo heel vaak de begeerde buit. Ik zie nog de verschrikte gezichten van de kokkie en mijn moeder, toen ze ontdekten dat ik lampglas in de vijzel aan het fijn stampen was. Wat hebben ze dat ding geboend en geschuurd. Het was wel een gedonder met dat glas. Toch is er nog één lajangan avontuur te gek om te vergeten. Twee waren tegelijk 'lap' en van mijn uitkijkpost kon ik al zien dat ze over ons huis zouden komen. Door één of andere valwind waren ze ineens veel lager. Eén viel vlak voor het huis op straat, resulterend in een ver woed gevecht met veel rossok rossokge schreeuw van katjong katjong en al ver geten Goebeng boeaja's (misschien wel Mutter, Gout, Brest van Kempen, De Laive) en een enorm geblaf van onze herder aan onze kant van het hek. De paar kerels die de tweede vlieger in de gaten hielden, werden door de hond afgeschrikt en ik kon zien dat het garen of in de djamboe-air-boom (heel beroerd, vol met ngangrang mieren) of in de manggaboom op het achtererf zou blijven steken. Als een haas schoot ik naar ach teren, langs het hok van de beo, de hoek om bij de bijgebouwen en met één sprong op het muurtje om de vlieger te grijpen. Tegelijk hoorde ik me toch een doordringend gegil en gejammer, geklet ter van een in de put vallende gajong, opvliegende waterspetters. Uit mijn oog hoek zag ik een zich vlug bukkende blote baboe onder het muurtje. Ik schrok me rot, maar ik geloof dat de arme meid absoluut niet wist wat haar overkwam. Nou, ook dat gaf wat gedonder. Later ben ik bij haar gaan zitten. "Maar, ja boe." "Ah soedah Njo, beroentoeng tida kokkie ja, dia latah memang." Wat hebben we toen gelachen bij de gedachte aan de óók op het muurtje gesprongen natte kokkie, Rameh. Die vliegertijd. Ja, dat Goebeng! Vanaf mijn derde jaar woonde ik daar. Veel weet ik niet van de tijd voordat ik naar school ging en de namen van de vriendjes ben ik meest vergeten. De familie Ader, rechts van ons, had geen kinderen (hij was bij de S.S. [Staatsspoorwegen]). Links woonde de familie Van Raay - of was het Rayen? - met Gerard, van mijn leeftijd, en Reen. Nooit meer gezien. Goebeng heeft wel bekende (of beruchte, daar wil ik van af wezen) boeaja's opge leverd. De foto uit de periode vóór de H.B.S. is een klassefoto van de Goebeng Lagere School, genomen rond 1936. Hierop staan onder andere de allen wel bekende Louis Verschoor, Jimmy Loke, Lucie Heida, Maggie en Sannie de Jong, Bob v.d. Renst, Jan Johan, Frans Mutter. Anderen heb ik nooit meer of al lang niet gezien. Laatst in de Openbare Leeszaal: "Pardon, is uw naam Visarius?" Op de bevestiging zei ik: "Betsiel." Nee, het was Frieda, toch niet ver ernaast. Frieda ver telde van de stoet baboes, die tegen het speelkwartier met stroop, brood, ondeh ondeh en dergelijke bij het hek van de school stonden te wachten op de bel. Ineens wist ik weer hoe verontwaardigd ik was over het elke morgen brengen en 's middags halen door de baboe. Toch geen gezicht ook, want al gauw kregen ze de opdracht om zo'n 50 meter achter ons te blijven. Vooral de eerste dagen was het echter heel gênant, aangezien printah keras was gegeven om sinjo bij het hand je te houden. Het einde van de perkara kwam met de regentijd. Ik was op weg naar school, baboe vijf passen achter mij. Ik liep vlak langs de slokan, toen een auto stopte... ja hoor, Pa en Ma. "Loopje altijd langs de goot?" vroegen zij. Eh ja, ik mompelde wat over kikkervisjes zoeken, eigenlijk had ik niet door waarheen mijn ouders het gesprek wilden leiden. Baboe werd gevraagd of het zo was, en met haar gelaten bevestiging klonk het bevrij dende: "nou ja, als je zo ver van de weg af loopt, hoeft Dewi je ook niet te begelei den." Met de komst van droger dagen en afwezigheid van de kikkervisjes werd ver der niet meer aan de zaak gedacht. Frieda bracht ook die superpedagoog Sauerwalt in herinnering. God, wat kon die man brullen. Als ik zo naar die hem kijk, beleef ik weer die pauzes. Eerst was er het verstoppertje en knikkeren, later indiaantje en rovertje. Soms kloppartijen. Wim van Ingen, die padvinder was, nam het voor de zwakkeren op. Wim de Munck ook. Dan waren er de haantje- de- voorsten, Wim Matena, Boy Heiligers, Hans Koppers, en niet te vergeten Jannie Gout, Anton Pfaff, De Laive, Hein Barre en anderen, van wie ik me de naam niet meer kan herinneren. De jongens waren niet bepaald lichten - sorry Loet, jij bent je pas later bewust geworden van je fotografisch geheugen. Toen... wasje 'one of us', zo gezeid. Maar onder de meisjes had je er een paar, nou daar had ik wel respect voor. Zeker omdat mijn moeder als gewezen onderwijzeres mij het belang van negens etc. goed had ingeprent. Maar ja, dat respect helpt natuurlijk niet veel als je altijd achter de vliegers aan zit. De uitblinkers daarin 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 30