41 wen op. Nootje fluisterde :"Stil maar, let op zijn kont!" Ventje bukte zich en keek naar de onderkant van oom waar hij achter zat. "Niet van hem, maar van dat paard natuurlijk", fluisterde Nootje hikkend. Ventje keek nu ook en zag dat het trekdier met tussenpozen z'n staart in de hoogte stak. Waarom Nootje zo'n belangstelling had voor het paard, en specifiek z'n achterkant, kwam hij spoedig te weten. De belangstelling van de jongens verslapte doordat er niets bij zonders gebeurde. Maar zoals zo vaak komt het verwachte toch nog onverwachts. Weer ging de staart omhoog, maar nu ging het gepaard met ge luid. Het was een dof geknetter, vergelijkbaar met een roffel op een trom met slap gespannen vel, of zo u wilt als het leeglopen van een groot formaat ballon. Oom keek verbaasd naar dat deel van het paard dat onder de staart zat. De jongens keken verrast op en verkneukelden zich, de koetsier keek bezorgd. Ventje balde z'n vuisten, keek Nootje aan en trok z'n wenkbrau wen op als vroeg hij :"Bedoel je dit?" Nootje knikte, met moeite z'n lachen inhoudend. "Apa itoe sir? Koeda ini sakit peroet? Wat is er aan de hand koetsier? Heeft dit paard buikpijn?" wou oom weten. "Tida apa apa toean, er is niets aan de hand meneer", ant woordde de man toch niet hele maal gerust. "Het was maar een losse flodder oom", merkte Nootje grinnikend op. "Daar zullen we het maar op houden", antwoordde hij opge ruimd. Het gerommel klonk echter als een onheilspellend omen. Hij was nauwelijks uitgesproken of weer ging de staart omhoog en het geluid dat nu weerklonk ging gepaard met een salvo nat tigheid, en niet zo'n klein beetje ook. Oom kreeg de volle laag daar men net een rechterbocht in ging en het geschut van het paard naar links wees, en daar zat hij. Nootje en Ventje zochten gehaast dekking achter de respectievelijke ruggen van de koet sier en oom. Dit resultaat hadden ze niet verwacht. Oom was volkomen blootgesteld aan de kwaal van het paard. De koetsier had geluk vanwege de bocht. Het slachtoffer zat, het eerste moment, stijf en verbouwereerd met open mond weer naar dat deel van het paard te kijken dat dit teweeg had gebracht. Toen klapte z'n mond dicht, met schrik beseffend dat wat dit paard zo royaal rondsproeide nu niet bepaald consumptief was en met de armen voor het gezicht om dit te beschermen tegen nog zo'n kanonnade ging hij verhaal halen bij de koetsier. Die uitte zich in allerlei verontschuldigin gen. Het vurige paard dat eerst wat voortsukkelde, wat te danken was aan de straffe hand van de meester dacht oom, toonde nu bevrijd van alle lasten zijn vurigheid door het op een lopen te zetten. Oom die vlak na het incident wou uitstappen zag nu geen kans meer. Ook lukte het de koetsier niet het paard in toom te houden. Resoluut nam oom de teugels over. Hij was in zijn jeugd gewend met paarden om te gaan van een zwaarder kaliber zoals hij dat later uitlegde. De teugels grijpend ging hij niet bepaald zachtzinnig te werk. Hij liet z'n honderd kilo het werk doen door achterover te gaan hangen aan het besturings mechanisme en het paard koos de wijste partij. "Wat ging dat beest er ineens vandoor hè", zei hij en overhandigde de leidsels weer aan de koetsier die er om vroeg. "Ja oom, actie is reactie weet u wel", gaf Nootje blijk iets van natuurkunde af te weten. Toen ze op een sukkeldrafje het strand bereikten was oom's kwaaie bui alweer over vooral door de manier waarop de jon gens zijn mennerskunst prezen. De koetsier kon er volgens hem ook niets aan doen, maar hij gaf hem wel de volgende raad: "Sir, lain kali pasang sepakbor blakang koeda ini!" (koetsier hang een volgende keer een spat bord achter aan het paard). Daar oom bang was door te vegen aan gezicht en pak, de schade te vergroten liet hij het maar zo. Wel depte hij wat van z'n gezicht af met de mouw van z'n jas. "De rest zullen we dadelijk met zeewater wel schoon krijgen", zei hij. Hij was inder daad gul bedacht. De koetsier hield wijselijk z'n mond en nadat oom afgerekend had, verdween hij spoorslags. De jongens grin nikten en gaven geen commentaar op zijn uiterlijk. Oom liep vooruit en toen hij buiten gehoorsafstand was vroeg Ventje: "Ih Noot, jij wist dat dit gebeuren zou ja, daarom zei je laat hem maar voor zitten." "Niet helemaal, toen ik deze kar ophaalde ging de staart van dat paard omhoog en ik hoorde bosss. Hij poette dus ik dacht je lach je rot als oom de wind van voor krijgt, maar ik had niet gedacht dat dat paard ook nog met scherp zou schieten!" De jongens sloegen zich op de dijen van het lachen en op een draf haalden ze oom in. Bij hem aangekomen vroeg deze nog om het zeker te weten: "Ik zit er toch echt niet erg onder hè jongens? Mijn gezicht bedoel ik." "Nee oom, een beetje", verze kerden de jongens hem. En Nootje zei nog dat hij een goed besluit had genomen door niet te wrijven. Oom stapte welgemoed het stuk strand op dat naast de haven lag en passeerde daarbij het dou anegebouwtje. Een douane-ambtenaar die hier net uitliep en hem tegen kwam keek verbaasd en vergat zijn groet te beant woordden. Een eindje verder kwam de douaneman de dames tegen. Hij kende ma en bleef even staan om te vragen of die man bij hen hoorde. Hij bedoelde oom. Ma antwoordde bevestigend en vroeg toen: "Is er wat met hem?" "Nou, die dikke man die daar het strand op loopt, hoort die bij u?" vroeg hij nogmaals. "Ja, maar wat is er dan met hem, toch niets ernstigs? Het paard van de kar waar hij in zat sloeg op hol, maar verder is er toch niets gebeurd?" "Nou, of er niets gebeurd is betwijfel ik, want hij zal er van natu re toch niet zo uitzien. Hij lijkt wel een groengevlekte panter, niet alleen zijn pak is gevlekt maar ook zijn gezicht." De anderen wisten uiteraard niets van ooms metamorphose daar ze hem op de rug zagen. Grote hilariteit toen ze hem ook van voor hadden bekeken en gehoord hadden over de kanon nade. Tom Reeders)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 41