DUITSERS, DENEN EN ZWEDEN
BIJ TOEVAL IN INDIE?
DANK, DANK, DANK
Beste vrienden, kennissen,
bekenden,
NAAR AANLEIDING VAN AGNETA
PLEIJEL,
"Wie steeds op de wind let"
(Vindspejare)
(Amsterdam: 1990 Meulenhoff)
aan onze gewaardeerde lezers voor al
uw goede wensen, bemoedigende woor
den en warme uitingen van waardering
en vriendschap ten aanzien van
Moesson en zijn medewerk(st)ers.
Zoveel kaarten en brieven ook dit jaar
dat wij ook nu deze weg moeten kiezen
om onze dank aan U over te brengen.
De redactie
Mochten jullie geen kaart van mij heb
ben ontvangen:
dank voor alle goede en lieve wensen.
Jullie allen een hoopvol, veilig en
gezond 1994 toegewenst!
Lilian Ducelle.
9
Een toeval, die Indische familie in
Zweden? Zo vraagt Nellie Haberland zich
af in Moesson van 15 november.
Helemaal een toeval is het misschien
niet. Het waren niet alleen Nederlanders
die in Nederlands- Indië de koloniale
dienst uitmaakten. Nederland was in de
zeventiende eeuw, toen de dertigjarige
oorlog Midden- Europa voor lange tijden
geteisterd had, immigratieland bij uitstek
voor jongens uit Duitsland. Vanouds heb
ben Duitsers die aanmonsterden bij de
Compagnie en later bij het leger, duizen
den, via Amsterdam de weg naar het
moederland van hun kinderen gevonden.
Menig Indischman, zoals trouwens ook
menig Hollander, heeft een Duitse voor
vader en draagt zijn naam. Een jonge
man, Thieme, kwam in de vorige eeuw,
met zijn viool in zijn rugzak en niet veel
meer dan dat, de grens overlopen om te
reflecteren op een advertentie in een
Zutphense krant. Dat hij Duits sprak was
een pluspunt in de handel en Nederlands
leerde hij gauw genoeg. De uitgeverij
Thieme is nog altijd in Zutphen gevestigd.
Een andere jonge Duitser heette Stern en
deed klerkenwerk bij Droogstoppel Co,
Lauriersgracht 37 in Amsterdam. Lees
het maar na in de "Max Havelaar". Georg
Müller was een Oostenrijker die in het
Franse leger had gediend. Na de val van
Napoleon nam hij dienst in Holland, voer
naar Indië, naar Borneo om precies te
zijn, en werd in 1826 aan de bronnen van
de Kapuas door zijn koelies vermoord.
Maar ook elders op de wereld heerste
armoede en werkeloosheid. Voordat
Zweden zich ontwikkelde tot de wel
vaartsstaat die het nu is, rond 1900, zijn
duizenden Zweden via Hamburg of
Amsterdam naar Amerika geëmigreerd.
Naar Indië kwamen ze hoofdzakelijk in de
betere beroepen, in de handel of als arts.
In Bandung, liet ik mij vertellen, had
iemand een Zweedse huishoudster. Ze
vierde op 13 december het Sint Lucia
feest mee in de Zweedse kring. Denen
waren er meer in Nederlands- Indië.
Rond 1920 ongeveer 400 tegenover 100
Zweden. Een bekende Deense naam is
die van Mads Lange, die zich in het mid
den van de vorige eeuw als handelaar op
Lombok en Bali vestigde. Bekend is ook
Johan Wolier, de auteur van "Reijsen til
Insulinde", 1938, die als militair arts naar
de Archipel kwam. Een andere Deense
arts, wiens naam ik niet weet, leerde in
1914 mijn moeder Deens en maakte haar
het hof. Uit Malang herinner ik mij de art
sen Gandrup en Toussieng. Poul
Toussieng was onze huisarts, een graag
geziene gast. Hij was zijn carrière als mili
tair arts op Borneo begonnen. In Long
Iram, waar een compagnie van 100 sol
daten plus vrouwen en kinderen lag, werd
in 1922 eens een gewonde Dayak bij
hem binnengebracht, afschuwelijk wat
zag die man eruit! Eén blik was voor de
dokter voldoende en hij schreef in zijn
register van die dag: NAAM - onbekend,
DIAGNOSE - klewanghouw in de sche
del, het oor is er bijna helemaal af,
BEHANDELING - jodium, RESULTAAT-
overleden. Een beetje voorbarig, dat laat
ste, want drie weken later liep de man
rond over het ziekenhuisterrein en zon op
wraak! "Kijk", schrijft Toussieng in een
van zijn boeken, "Mahakam den store
Flod", 1941, "dat vond ik een leuk geval,
de bevallingen liet ik over aan de korpo
raal."
Het waren niet alleen economische rede
nen die Europese mannen bewogen te
emigreren. Wie kent niet de naam van
Junghuhn, de natuuronderzoekeren
kinaplanter, die op Lembang begraven
ligt. Net als Junghuhn - die een verboden
duel op zijn geweten had - had ook de
grootvader van Agnete Pleijel redenen
om van thuis weg te wezen. Niets crimi
neels, maar morele dingen werden
zwaarder opgevat in die oude tijd.
Waarom Allan Berg ("Abel" in Agneta's
boek) eigenlijk naar Indië ging, dat is het
grondthema van "Vindspejare" ("Wie
steeds op de wind let" in de vertaling die
in 1990 bij Meulenhoff verscheen).
Agneta's moeder, "Si" in het boek, kijkt
tegen allerlei dingen heel anders aan dan
haar dochter en vertelt over die Indische
familie in Zweden anders dan zij. Si is
een geboren Surabayaanse, Agneta is
een moderne Zweedse vrouw.
Interessant, zo'n generatieverschil. Maar
Si is zo wijs geweest te beseffen dat
Agneta op zoek was naar héér "roots" en
niet naar die van haar moeder. Ze heeft
er zich niet mee bemoeid. Daarom ook
heeft Si gedacht dat dit boek niets zou
zijn voor Indische mensen in Holland. Zo
intellektueel, ja? Niet van toen vroeger,
maar van nu. Of Si dat goed heeft gezien
weet ik niet. De Indische wereld veran
dert. Ook hier proberen we vroeger en nu
te rijmen met elkaar.
F. VAN DEN BOSCH