door J.A. Stolk, huisarts
STERKE VERHALEN
In het begin van de jaren zestig werkte ik
in Beverwijk. Ik nam daar waar voor een
oudere collega-huisarts, die om welke
reden dan ook, enige weken afwezig
was. Daar kreeg ik ook de gelegenheid in
het Rode Kruis-ziekenhuis, mij te bekwa
men in 'klein' chirurgisch- en obstetrisch
(verloskundig) werk. Het ziekenhuis was
toen een klein en gezellig 'gasthuis', echt
in die zin. Nu is het Rode Kruis zieken
huis uitgegroeid tot een heel groot zie
kenhuis, ook in letterlijke betekenis, met
bijzondere 'know-how' over de behande
ling van brandwonden en is van
Europese- en wellicht wereld-allure door
de kennis, die men daar heeft over
brandwonden.
De grote man in dat vak van die behan
deling van brandwonden is Dr. Hermans
en in de tijd waarover ik nu vertel één
van de 'gewone' chirurgen met grote
belangstelling voor brandwonden en de
behandeling daarvan. De belangstelling
van deze chirurg (professor Hermans)
voor de behandeling van brandwonden
kwam niet zo maar uit de lucht vallen.
Het ziekenhuis in Beverwijk was en is
voor de opvang voor allerlei traumatolo
gie bij mensen, die bij de Hoogovens
werken. Brandwonden liep men daar nog
wel eens op; dramatische en levensge
vaarlijke brandwonden. De heelkunde op
dat gebied heeft veel vorderingen
gemaakt. Ook op het gebied van de plas
tische chirurgie en orthopedie voor het
herstel van de 'verbrande' gewrichten.
Ook de internist moest mee in de ontwik
keling en ook de revalidatie-arts, de fysi
otherapeut en de mensen van de kunst
en hulpmiddelen voor de herstelde
patiënten. Dat maakt het Rode Kruis zie
kenhuis nu 'groot'.
Zo'n dertig jaar geleden hielp ik mee bij
de chirurg en de gynaecoloog. Ik assi
steerde voornamelijk bij de operaties en
deed het 'kleine' werk op de afdeling
EHBO.
Een voorval op de O.K. is mij goed bijge
bleven. Het gebeurde op de dag dat pre
sident Kennedy in Dallas werd doodge
schoten. De chirurg die toen opereerde
was bezig het peritoneum (het buikvlies)
te sluiten toen het bericht kwam over de
moord. De man liet toen de boel de boel,
trok zijn handschoenen uit en zei tegen
mij 'Maak jij het maar af. Ik ben in mijn
kamer', ledereen was diep geschokt en
men riep en praatte door elkaar heen,
ook in de operatiekamer. Het enige waar
ik op dat moment aan kon denken, was
'goed dat de patiënt onder narcose is,
want hij zou zich rot geschrokken zijn'.
Evenals ik. Vele malen heb ik het zien
doen, het sluiten van het buikvlies, maar
om het nu zo maar ineens zelf te moeten
doen dat was andere koek. Het sluiten
van de spieren en de huid was meestal
de taak van de assistent. Toch ging het
goed, tot op het moment dat ik wilde
afhechten en ik merkte dat mijn naald
was gebroken. Ik had alleen de helft van
de naald in mijn naaldvoerder, zoals zo'n
ding heet. Nog groter was de paniek
toen. Ik zal de lezer besparen wat ik voor
'fraais' naar mijn hoofd geslingerd heb
gekregen.
In de buikholte kon ik de gebroken naald
niet vinden en ten lange leste kropen
zo'n viertal leerling- verpleegsters over
de vloer op zoek naar die naald. Af en
toe kreeg ik een lel tegen mijn benen en
moest ik op een andere plaats gaan
staan. In die tijd zeer oneerbiedig gedrag
tegenover de dokter. Maar ik liet het wel
uit mijn hoofd om er iets van te zeggen.
Laat ik meteen maar hier zeggen dat die
helft van de naald nooit is gevonden. De
later gemaakte röntgenfoto's waren alle
negatief. Nog steeds is het voor mij een
volkomen onbegrijpelijke zaak. De op dat
moment dienstdoende hoofdzuster heeft
mij zeker wel een week lang genegeerd.
Dat kwam waarschijnlijk ook omdat ik
met dat gezoek wilde ophouden, maar
zuster nummer satoe wilde daar niet aan.
'Zeker naar de radio luisteren', zei ze
heel bits, 'nu, de man is dood en dat kan
dus wachten'. 'Dat wel', beaamde ik,
'maar nu maak ik de boel af en houden
we ermee op'. Dokters wil geschiedde
maar de zuster bleef heel lang, heel
boos.
Lange tijd ben ik er door collega's mee
geplaagd. In plaats van 'goedemorgen'
werd mij gevraagd of ik dat ding nu al
had gevonden? En nog wat andere flau
we grapjes. Op die afdeling Eerste Hulp
heb ik de 'kleine chirurgie' in de vingers
gekregen. Er was daar dagelijks een hele
boel te doen. De slachtoffers waren voor
het merendeel wat toen nog gewoon
heette gastarbeiders: Spanjaarden en
Italianen.
Voor de Spanjaarden was ik vriendelijker
en intiemer, dat vond ik althans 'Jeffe'.
De Italianen spraken mij altijd heel deftig
aan met 'Signor Dottore'.
De slachtoffers werden meestal binnen
gebracht vergezeld van een paar vrien
den. Die mochten erbij blijven tijdens de
behandeling. De altijd ernstig kijkende
Spanjaarden gaven meestal geen kik,
noch de belangstellenden, noch het
slachtoffer. Meestal wilden ze de volgen
de dag weer aan het werk. Zij werkten op
uurloon en elke dag niet werken scheel
de een boel inkomsten.
'Kom over een week terug en niet wer
ken', zei ik dan, wat door een tolk werd
vertaald.
'Een week En no trabajo jeffe zeiden
ze dan wat ongelovig. 'Si', antwoordde ik
en wist dat ze dat advies aan hun laars
zouden lappen. Ik werd dan uitgebreid
bedankt en zou de rest van hun leven
hun vriend blijven.
Wanneer een Italiaan werd binnenge
bracht dan merkte je dat al op afstand.
Italianen zijn een volk met veel gevoel
voor theater en dramatiek en dat stelden
ze ook hier ten toon. Dat overgrote
medeleven van onze Italiaanse vrienden
had veel nadelen. De patiënt viel onder
mijn hoede en ik kon met enige stemver
heffing meestal snel orde op zaken stel
len: 'Geen gejammer en luisteren naar
wat ik je zeg I'. 'Si signor dottore', klonk
het dan heel bescheiden en het bleef
meestal dan ook rustig.
De zusters die mij assisteerden hadden
meestal veel meer werk. Zodra er wat
bloed vloeide bij het hechten of bij een
ex- articulatie van een vingergewricht
dan vielen de vrienden flauw en dat gaf
de zusters veel werk. Bijkomen deden de
medelevenden meestal wel zelf, maar
het gejammer dat erop volgde was oor
verdovend. De goede en lieve zusters
hadden daar veel begrip voor maar het
irriteerde mij bovenmatig en een keihard
geroepen 'kop dicht' van mijn kant deed
wonderen.
'Si dottore' klonk het dan heel bedeesd
maar het ging gepaard met veel boze
blikken van de zustertjes.
Dat gevoel toen van bruikbaar en dienst
baar te zijn heb ik daarna nooit meer
gehad. De mensen waren dankbaar en
lieten dat ook merken, maar er was nim
mer enige vorm van onderdanigheid. Ik
was hun vriend en hun dokter en daar
mee feasta. Tot op de dag van heden
merk ik dat. Toen ze hoorden dat ik ziek
was kwam van allerlei kanten het aanbod
38