Charles Manders
Het Sunanaat Surakarta is ontstaan door
de deling van het rijk Mataram na de
derde Javaanse successie-oorlog (1749-
1755/57) toen dit rijk in drie delen werd
gesplitst, te weten:
het sunanaat Surakarta onder sunan
Paku Buwono III; het sultanaat
Yogyakarta onder diens oom Pangeran
Mangku Bumi, die als Hamengku
Buwono I de eerste sultan hiervan werd;
het prinsdom Mangku Negaran, onder
Mas Said, een neef van Paku Buwono III
en Hamengku Buwono I, die als Mangku
Negara I de eerste vorst van dit gebied
werd.
Tenslotte werd tijdens het Britse Tussen
bestuur onder Raffles in I8I3 een klein
gebied afgesplitst van het sultanaat
Yogyakarta en aan een halfbroer van sul
tan Hamengku Buwono II, Pangeran
Natakusuma, die de Engelsen welgezind
was, gegeven.
Deze werd als Paku Alam I de eerste
vorst van het kleinste van de vier Midden-
Javaanse Vorstenlanden. Het oogmerk
voor deze laatste afsplitsing was om een
tegenwicht te bieden tegen de sultan, met
wie Raffles in conflict was geraakt.
Het Mataramse rijk op zijn beurt was
opgekomen na de tijd van verwarring, die
na de ondergang in I527 van Majapahit,
het laatste grote Hindoerijk op Java heer
ste. Het Mataramse rijk ontleende zijn
naam aan het landschap Mataram, in het
zuiden van het tegenwoordige
Yogyakarta gelegen, dat de bakermat
van het rijk was.
De grondlegger van het rijk Mataram en
stamvader van de Mataramse dynastie
was Panembahan Senopati (I575-I60I).
Na de dood van Hadiwijoyo, de vorst van
Padjang wiens leenman Senopati was,
riep deze zich in I582 uit tot onafhankelijk
vorst van Mataram en nam de titel
Panembahan aan.
De Mataramse dynastie beriep zich op
afstamming van Brawijaya V, de laatste
vorst van Majapahit. Bovendien was hun
kraton in Kota Gedeh in het bezit van de
rijkssieraden, die volgens de overlevering
van Majapahit afkomstig waren en die
vanuit de kraton in Padjang daarheen
waren overgebracht. Deze voorwerpen
genoten als heilige pusaka's (erfstukken)
grote verering.
Deze omstandigheden verleenden aan
het gezag van Senopati en zijn opvolgers
een zekere legitimiteit en continuïteit.
Senopati en zijn kleinzoon Sunan Ageng
(I6I3-I645) breidden het rijk door verove
ringen uit. Tijdens Sunan Ageng bereikte
Mataram zijn hoogtepunt en omvatte het
geheel Java, met uitzondering van het
sultanaat Bantam in het westen en het
Hindoeïstische rijkje Balambangan in het
uiterste zuidoosten.
Reeds tijdens de regering van Agengs
zoon en opvolger Amangkurat I (I645-
I677) begon de neergang van het
Mataramse rijk.
De voornaamste oorzaken hiervan waren
de voortdurende familietwisten aan het
hof en de successie-oorlogen die hiervan
het gevolg waren, binnenlandse opstan
den en de zich gestadig uitbreidende
macht van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie.
Sunan Paku Buwono II, die in onmin leef
de met zijn troonopvolger, vermaakte op
zijn sterfbed zijn rijk aan de Compagnie
die het recht kreeg zijn opvolger aan te
wijzen. Daarmee werd Mataram een leen
van de Compagnie en verloor het zijn
onafhankelijkheid.
Na de dood van Paku Buwono II in I749
wees de Compagnie zijn zoon aan als
opvolger die als Paku Buwono III de
regering aanvaardde. De Derde
Javaanse Successie-oorlog, die daarop
uitbrak, resulteerde zoals hierboven
gezegd, in de verdeling van het eens zo
machtige rijk Mataram.
De rust in Midden-Java werd meermalen
verstoord door de rivaliteit, die tot in de
I9e eeuw bleef bestaan tussen de hoven
van Surakarta en Yogyakarta, die zich
beiden beschouwden als de werkelijke
voortzetter van de Mataramse traditie.
Paku Buwono IV (I788-I820) kwam onder
de invloed van Islamitische geestdrijvers
(santri's), wier optreden was ge<nspireerd
door de Wahabieten, puriteinse islamie
ten in Arabië.
Tijdens het Britse Tussenbestuur raakte
de sunan verwikkeld in een complot, dat
in samenwerking met Brits-Indische mili
tairen van het garnizoen in Solo in I8I5
tegen het Britse gezag werd gesmeed. Er
volgden van Engelse zijde geen maatre
gelen, omdat de teruggave van Java aan
de Nederlanders voor de deur stond.
Tijdens de opstand van de Yogyase prins
Dipo Negoro, die bekend staat als de
Java-oorlog (I825-I830), steunde Paku
Buwono VI het Nederlands-Indische gou
vernement met troepen.
Ook Augustinus Dezentjé, de bekende
landheer van Ampel en stamvader van
het Indische geslacht van die naam, die
gehuwd was met een prinses uit de
Solose kraton, bewees de regering
grote dienst met zijn eigen corps.
Na afloop van de strijd werd niet alleen
het sultansgebied ingekrompen, maar
ook het sunansrijk. De sunan, die het
gouvernement trouw was gebleven, was
hierover terecht verbitterd.
Hij verliet de kraton om aan het Zuider-
strand te mediteren en naar de Godin van
de Zuidzee, Njai Loro Kidul, met wie het
Solose vorstenhuis een bijzondere band
heeft, te raadplegen.
Het wapen van de Kraton Surakarta
Hadiningrat
Het wapen van de Kraton Surakarta
Hadiningrat heet 'Rodyolak sono' en werd
gecreëerd door Sri Susuhunan Paku
Buwono X.
In dit wapen zijn de volgende afbeeldin
gen te onderscheiden:
Raden Mas Gusti Surya, weergegeven
door de zon;
Raden Mas Gusti Sasongko, weergege
ven door de maan;
Raden Mas Gusti Sudomo, weergegeven
door een ster;
Zij symboliseren de zonen van Sri
Susuhunan Paku Buwono I en geven aan
dat hij nakomelingen heeft gehad.
Onder de zon, de maan en de ster is een
vastgespijkerde globe ge plaatst, het
symbool voor Paku (spijker) en Buwono
(wereld), dat wil zeggen dat de vorst van
Surakarta de spijker is waar de wereld
aan hangt. Deze symbolen, uitgevoerd in
goud, staan op een blauw schild met gou
den rand. Het schild geeft weer dat het
volk door de vorst wordt beschermd.
Blauw is de kleur van de hemel, goud
symboliseert de grootheid van de vorst,
die door iedereen wordt geëerd.
De padi (rijstkorrels in de aar) en de
kapas (katoen) zijn de symbolen voor
welvaart en vrede. Het rood- witte lint ten
slotte symboliseert het feit dat de mens
ontstaat door het samengaan van man en
vrouw. Rood- wit zijn ook de kleuren van
de soenansvlag, dezelfde kleuren als van
de Indonesische nationale vlag, de Sang
Merah Putih (rood- wit).
Een vlag met rood- witte kleuren is al
bekend uit de periode van het rijk
Majapahit. Toen in 1293 Raden Wijaya, de
grond legger van het rijk Majapahit, in de
omgeving van het tegen woordige
Surabaya het Chinese invasieleger op de
vlucht joeg, voerde zijn leger rood- witte
vaandels met zich mee.
9