Cirebon is alleen bekend om zijn batiks
van sogabruin, indigoblauw, turks rood,
zacht crème en ivoorwit, zijn Gunung Jati
(de Djatiberg, een heuvel van 25 meter
hoog, begroeid met djatibomen met op de
top de vorstelijke begraafplaats) en ten
slotte een aantal kratons. Als ik aan
Cirebon denk zie ik ons huis voor me op
de suikerfabriek Paroengdjaja met de
koele voor- en achtergalerij. Als kind zijn
zo'n huis en tuin immens groot; ik ruik
dan nog de weëig zoete lucht van het sui-
kerrietsap en de dampen die vanuit de
fabriek en het emplacement wisten te
ontsnappen. Zo af en toe mocht ik een
blikje in de fabriek komen vullen met don
kerbruine suiker of wat suikerrietstengels
meenemen om er je tanden in te zetten
en het zoetige sap op te slurpen! Wat ben
ik gelukkig dat ik daar in Cirebon, op Java
klein heb mogen zijn en me dat herinner!
Wat een vrijheid en een altijd zonnig bui
ten zijn! Ik leerde twee talen tegelijk spre
ken: Nederlands en Maleis en groeide op
als Indisch kind, al mocht ik dan niet bij
en in de kali spelen!
Nare herinneringen over mijn jeugd op
Java heb ik niet. Toen ik daarom de immi
gratieambtenaar de hand had geschud
dacht ik: wat ben ik begonnen? Ik zag de
vertrouwde gezichten uit mijn jeugd, uit
mijn diensttijd en uit mijn verblijf op Java
in de jaren vijftig. Wat begrepen mijn reis
genoten hiervan? Zij hadden een schema
en haast: Java heeft alleen heel veel tijd
en weinig domme haast. Onze gids voor
de komende weken, de heer Ramono
('noem mij maar Nono') ontving ons aan
de uitgang van het vliegveld allerharte
lijkst en met veel enthousiasme, een fijne
Javaan uit Madiun. Van meet af aan had
hij de sympathie en het vertrouwen van
de hele groep. Wie het geluk heeft hem
te ontmoeten mag niet verzuimen hem
van ons te groeten. De bus die ons ruim
drie weken lang door heel Java en Bali
zou voeren stond gereed met een al even
vriendelijke chauffeur en bijrijder en voer
de ons door Jakarta naar ons eerste
hotel. Jakarta is - wat mij betreft jammer
genoeg - een deel van Java.
Via het oude gedeelte, de stad en de
havens van Coen, na 1619 gesticht aan
de Tjiliwoeng in en bij het oude Jayakarta
en Jacatra, loodste de bus ons door het
chaotisch lijkende verkeer. Op dit plekje
historische grond zijn nergens beter en
overzichtelijker de handel en wandel van
onze voorvaderen op Indische bodem in
bouwwerk en monument bewaard geble
ven. En we zien weer het oude dat niet
verdwijnen wil: de Kali Besar, het sta
tionsplein met nog dezelfde fagade van
het stationsgebouw, de bankgebouwen,
Molenvliet, een watertje dat zelfs in
Nederland te onwerkelijk zou zijn. Iets
voor Madurodam of een sloot voor een
film. De Hollanders die deze gracht aan
legden en het die naam gaven moeten
wel 'aan thuis' hebben gedacht.
Wellicht hadden ze staande bij het water
gedacht aan Hoorn of Amsterdam. Het
water zal toen ook wel schoner zijn
geweest dan nu: het ziet er nogal modde
rig en vervuild uit en er ligt nogal wat
troep in, maar geldt niet hetzelfde voor
onze Hollandse grachten? Wat is die
oude stad nog vol herinnering!
Het gedeelte noordelijk van het station tot
aan Pasar Ikan is duidelijk nog het oude
Batavia. In deze buurt langs de Kali
Besar, de uitmonding van de Ciliwung,
sloegen de VOC ambtenaren hun spece
rijen op in pakhuizen aan de haven en in
de majestueuze gebouwen op een met
keien geplaveid plein bestuurden ze een
onmetelijk groot handelsrijk gedurende
de 17e en 18e eeuw. Onze gids: 'Hier is
nog duidelijk de invloed van jullie Neder
landers te proeven. Jullie bouwen zo pop
perig, geen brede straten, geen grote
woonhuizen, nee, alles smal en klein.
Dat jullie zo bouwen in je eigen land,
begrijp ik, maar waarom jullie het hier zo
ook hebben gedaan snap ik niet. Op Java
was toch ruimte genoeg?' Ik hoorde hem
denken: 'Of deden jullie het misschien uit
zuinigheid?'
De volgende dag zouden we nog een
rondrit maken door het oude Batavia. Na
deze korte sight-seeing wrong de bus
zich door het chaotisch lijkende verkeer
naar ons hotel aan de Jalan Thamrin. 's
Avonds bij het diner reikte de toerleider
ons een lijst uit van de namen van deel
nemers en een programma van de vol-
haven van Chiribon
gende dag, zoals hij dit voortaan elke
avond zou doen. We maken nog een
korte wandeling in de omgeving van ons
hotel in de hoop nog een glimp op te van
gen van de buurt Tanah Abang waar we
vele jaren hebben gewoond...
Jakarta is geen mooie stad, geen leuke
stad. Je kunt hier niet meer om de mis
standen heen. Veel toeristen blijven er
daarom maar even en ook wij zijn blij
morgen verder te trekken naar Bogor en
de bergen in, naar de kleine kampongs.
Want deze stad, de hoofdstad van
Indonesië, noemen de Indonesiërs zelf
de Grote Kampong. Niet ten onrechte,
want de enorme toevloed van mensen
heeft om de eigenlijke stadskern heen
gezorgd voor een groot aantal kampong
achtige wijken. De armoede is daar groot,
de huizen vaak niet meer dan hutjes.
Veelal zijn deze wijken achter hekken
geplaatst of verscholen achter bossages.
Niemand weet precies hoeveel mensen
in die wijken leven. Officieel telde Jakarta
zo'n vijftien jaar geleden zes miljoen in
woners, nu lijkt me dat het er wel twaalf
miljoen zijn. Daaruit blijkt dat men nauwe
lijks greep heeft op de migratie van de
bevolking. Dagelijks komen er duizenden
nieuwe mensen bij. Mensen die uit alle
delen van de eilandenrepubliek op de
magische klank van Jakarta (stad der
overwinning) afkomen in de verwachting
hier een baan te kunnen krijgen en geld
te kunnen verdienen. Maar al is het eco
nomisch leven van Indonesië sterk in
Jakarta geconcentreerd, toch is er voor al
die nieuwkomers lang niet voldoende
werk. De verpaupering heerst er dus in
royale mate, hetgeen ons erg opviel in
vergelijking met onze latere waarnemin
gen buiten de steden van Java.
Ik denk dat nergens de sociale tegenstel
lingen in de Indonesische maatschappij
zo duidelijk aan de oppervlakte komen
als in de Grote Kampong: hier leven de
rijkste mensen van dit land naast de aller
armsten. Fraaie villawijken gaan over in
krottenbuurten om in de kampongs het
dieptepunt van ellende te bereiken.
Jakarta is absoluut geen wereldstad.
Slechts in het hotel merk je iets van de
typisch wereldstad-sfeer: gehaaste
zakenlieden, ratelende telexen, luxe
zakenauto's en uitbundige souvenirwin
keltjes. Jakarta is een merkwaardige
stad. Er loopt een grote vierbaansweg tot
aan het oude centrum. Aan deze weg
vind je praktisch alle belangrijke hotels en
kantoorgebouwen. Een brede strook van
vernieuwing, die volkomen afwijkt van de
kleinschalige opzet van Jakarta.
De grote nieuwe gebouwen aan deze
weg bepalen volledig het silhouet van
Jakarta. En daarmee is het de enige
grote stad die ik ken waar de hotels het
stadsbeeld domineren. Gemakkelijk voor
de toerist, je rijdt maar op zo'n groot
gebouw af, in negen van de tien gevallen
is het een hotel. Afgezien hiervan en van
nog enkele villawijken is de rest van
Jakarta één Gróte Kampong.
27