'Zij weet dit niet', zei de man,' en zo moet
het blijven, maar u moet ik het vertellen.
Ik ben blij dat ik het verhaal kwijt kan en
dat u zegt mij te geloven'.
Ik wist dat het waar was. Jimmie had het
zelfde verhaal, behalve dat de man een
dubbelrol vervulde, dat heeft zij nooit
geweten. Ik heb getracht haar medever
zetsstrijders naar haar ziekbed te laten
komen, zij wilde dat zo graag. Ook de
mensen, die zij geholpen heeft onder te
duiken. Weinigen zijn er gekomen, ook
later op haar begrafenis waren er slechts
enkelen van hen.
De man van de dubbelrol was wel op de
begrafenis aanwezig.
Niets is er zo moeilijk om emoties en
gedragingen van mensen te begrijpen.
Het is een onmogelijkheid hen te beoor
delen en eventueel te veroordelen en
hen dan van een adjectief te voorzien:
Een goed mens, een slecht mens.
Waarom? Wat voor de één een allerbe
roerdste tijd is, kan voor de ander de
beste tijd zijn van zijn of haar leven.
Toen Jimmie stierf was ik niet bij haar.
De nachtzuster, die Jimmie in de laatste
weken van haar leven via de stichting
'40-'45 had gekregen, heeft mij gewaar
schuwd. Ik ben daar een poos gebleven,
samen met die nachtzuster, die Jimmie
heeft gewassen en afgelegd.
Mijn tranen heb ik niet kunnen bedwin
gen en heb ze de vrije loop gelaten.
Jimmie, altijd moedig en altijd sterk. Maar
o, zo eenzaam.
Een vrouw om te koesteren en in je
armen te sluiten en er trots op te zijn
haar gekend te hebben.
Lastig?? Ach, wat heet.
Vele, vele jaren geleden schreef ik een
begeleidend briefje bij een verwijskaart
van een patiënt van mij naar mijn HBS-
vriend uit Soerabaya, die neuroloog was
in een groot academisch ziekenhuis in
Amsterdam.
'Beste Wil', schreef ik ondermeer, 'tjoba,
kijk de man na, ik denk dat hij een 'mirin-
gitis' heeft', daarna volgden wat techni
sche zaken, waarom ik dacht dat de man
specialistische hulp nodig had.
De week daarop werd ik door Willy
gebeld, die nog nahikkend van de lach
mij eerstens verzocht in voor iedereen
(collega's) begrijpelijke taal mijn verwijs-
brieven te schrijven en ten tweede zou hij
de man alle aandacht geven.
Wat bleek nu, mijn begeleidend briefje,
was in handen gegeven aan een jonge
dokter, een specialist in opleiding, deze
dacht te maken te hebben met een voor
hem onbekende ziekte en hij ging daar
om te rade bij zijn 'baas'.
Na ongeveer een kwartier, toen mijn
goede vriend was uitgelachen, vertelde
hij de jonge collega, het wat, hoe en
waarom inzake de inhoud van mijn brief
je. Hij gaf toen meteen een college in
petjoh en maleis.
Nooit weg, dacht ik na het telefoontje van
mijn jeugdvriend uit het verleden en col
lega-specialist.
De man, mijn patiënt had restverschijnse-
len na een doorgemaakte CVA, een
cerebraal vasculair accident, wat de
volksmond een beroerte noemt.
Hij kon geen richting houden en liep
steeds de andere kant uit dan die kant,
die hij eigenlijk wilde gaan. Miring dus.
Daar is best wel wat tegen te doen, maar
je moet wel weten wat en waar de oor
zaak van zijn lijden is.
Toen ik enige tijd later Willy weer eens
sprak tijdens een reünie van bentgenoten
van het gemeentelyceum te Soerabaja,
kreeg hij weer de hik en slappe lach.
Luister eens beste kerel heb ik toen
opgemerkt, 'wat doet een naam er toe?'
Djalan miring is niet zo best!, je wilt een
oude vriendin, die net getrouwd is een
zoen geven en dan oh got, oh got, je
zoent haar vent.
'Wat denk je gebeur deze?'
In een groot rooms-katholiek ziekenhuis
in Amsterdam werd mij de gelegenheid
gegeven na mijn artsenexamen mij te
bekwamen in kleine chirurgische en
gynaecologische en verloskundige
behandelingen en technieken.
De sfeer in dat ziekenhuis, de verhoudin
gen onderling tussen staf (de specialis
ten), de artsen in opleiding en het verple
gend personeel was voortreffelijk.
In de namiddag of op het einde van de
dag werd, de ene keer, in de assistenten
kamer en de daarop volgende keer bij de
'zustertjes' thee gedronken, dit met de
gebruikelijke koekjes of de cake.
In die assitentenkamer en ook in het zus-
tervertrek was altijd een non aanwezig,
meestal iemand uit het 'vak' en hoofdzus
ter. De heilige zusters noemde ik die cha
peronnerende nonnen.
Ik kon heel goed met die nonnen op
schieten, was zelfs enige tijd huisarts van
het klooster, dat op het terrein van het
ziekenhuis lag. Dat vertrouwen ging zelfs
zover dat, wanneer er geen chaperonne
uit het klooster kon worden gerecruteerd,
men de rector of de moeder-overste
vroeg of die 'bruine' dokter erbij was, zo
ja dan kon het geen kwaad.
Wat voor 'kwaad', soedah!, laat maar.
Thee met koekjes en cake en welnu,
koekjes en cake, liepen bij mij snel de
oren en neus uit.
Op een dag nam ik wat djadjan-djadjan
mee. Ondeh-ondeh, koeweh mangkok,
pisang goreng, nogosari en klepon. Dat
bleek een groot succes. Djadjan werd
een begrip voor allen, die daarvan gege
ten hadden en er aan verslaafd raakten,
min of meer er aan verslaafd raakten om
het zo maar te zeggen en om aan te
geven hoe groot het succes was.
Vooral de Belgische assistenten, specia
listen in opleiding, waren er dol op en wil
den er 'alles' van weten. Eén van de hei
lige zusters wilde graag weten, hoe dat
lekkers werd gemaakt. Zij kon het dan
aan de keuken doorgeven en dan werd
het in het ziekenhuis gemaakt. Doe maar
niet luidde mijn advies, ik moest er in die
tijd wel veel moeite voor doen om zo'n
Indische 'tèh' voor elkaar te krijgen, maar
het lukte altijd en het was best betaal
baar, ook van een klein assistenten sala
ris.
Na enige tijd was het in het Anna-pavil-
joen niet meer thee met gebak, maar 'tèh
met djadjan'. Nadat het operatieschema
laat in de ochtend of in de voormiddag
was afgewerkt of na je dienst in de ver
loskamer of na de grote visite van de staf
aan de ziekenhuiszalen, waar alle assis
tenten bij aanwezig moesten zijn, werd er
thee gedronken.
Na een ongelooflijk drukke weekend
dienst in de verloskamer liep ik met de
hoofdzuster, de heilige zuster Frangoise
naar het zuster vertrek voor de thee op
die maandagochtend. Zij waren daar
reeds allemaal. De Belgische assistent
en vier zusters van de weekend dienst en
zeventien vaalrode en blèrende koppet
jes, de 'oogst' van hard werken in het
weekend. De enige niet jengelende baby
was een diepdonkere snuiter van
Surinaamse komaf. Ik kreeg twee van die
schreeuwlelijken in de armen geduwd en
met ons allen moesten wij op de foto. Die
foto heeft mijn oudste dochter gepikt. Ik
kijk uitermate ongelukkig op die foto,
want volgens mij had je best één van dat
grut kunnen fotograferen en dan had je
ze allemaal gezien, één blèrende groep
van vaal en rode koppetjes en ze leken
allemaal op elkaar. Dat was dus niet
waar, dat kon je opmaken uit de boze
reacties van de goede zusters.
'Geef dat Surinaamse joch maar aan mij,
die weet tenminste hoe het hoort, die
brult niet en wanneer ik hem uit mijn han
den laat vallen, dan weet ik wie ik gemold
heb, al die anderen lijken op elkaar, dat
heb ik jullie toch gezegd en dan kan ik
het niet weten!'
Enfin de foto is gemaakt en daarna gin
gen wij met z'n allen thee drinken, 'thee
met gebak', zei de heilige zuster, 'daar
knap je van op'. 'Thee met djadjan', klonk
het ergens uit één van de zusterkens,
'dan weet dokter Stolk tenminste wat hij
bij de thee krijgt'.
Niets geeft zo'n fijn gevoel als een more
le overwinning! In zo'n oer- hollandse
omgeving werd niet meer gesproken over
thee met gebak en cake, maar over thee
met djadjan en wat maakt dat uit?
Thee met gebak, thee met djadjan, so
what? Als het maar lekker is.
Wat maakt het uit, hoe je de goede din
gen in dit ondermaanse noemt?
39