w i m 0 i av x De laatste eeuw van Indië door J.A.A. van Doorn V- v. .W 'X r; X- - -.5, IVV v - t V - it#»''. Het gebeurt mij zelden, dat ik een wetenschappelijk boek kan lezen als een spannende roman met het gevoel: 'En hoe ging het verder, en toen?' En ook, dat herhaaldelijk de vraag rijst: 'Waarom heb ik dat niet geweten, waarom heb ik dat niet gezien? Wat is nut nu geweest van mijn moeizame studie Indologie in Leiden? Wat van de zeventien jaren die ik in Indië/lndonesië doorbracht?' Een gedeeltelijk antwoord op deze vragen die bij mij rezen bij de lectuur van het onderhavige boek, ligt in de enorme lijst van literatuur die de schrijver blijkbaar heeft gelezen en verwerkt. Naar uit zijn verantwoording blijkt, heeft de schrijver het boek gedeeltelijk samengesteld uit bijgewerkte en uitgebreide vroege re publikaties, maar het leest toch als een geheel. Zijn visie is vooral sociologisch, dat is zijn vak. Daarom is de titel 'De laatste eeuw van Indië' iets misleidend; de ondertitel 'Ontwikkeling en ondergang van een koloniaal project' zeer verhelderend. Toch blijkt dat de schrijver een sterk historisch besef heeft en daarbij eerlijk toegeeft, dat zijn visie sterk Eurocentrisch is, d.w.z., dat hij vooral uit Nederlandse, Engelse, en Franse bronnen geput heeft. Omdat hij geen Maleis of Indonesisch kent, zijn de bron nen in die talen voor hem niet toegankelijk geweest. Het is merkwaardig te zien, hoe Van Doorn, die (voor zover ik weet) slechts enkele jaren en dan nog wel als dienstplichtige in Indië was, een inzicht, een kennis van de samenleving daar heeft ont wikkeld, waar de gemiddelde Nederlander die daar jarenlang woonde, of hij nu gouverneur-generaal was of een eenvoudig kantoorbediende, niet aan kan tippen. Maar met de neerslag van die enkele militaire jaren in zijn boek 'Ontsporing van geweld', dat hij samen met W.J. Hendrix in 1970 liet verschijnen (later in 1985, herzien uitgebreid, met de hoofdtitel 'Het Nederlands-Indonesisch conflict', bleek zijn diep originele inzicht in oorzaken en gevolgen. Het nieuwe boek beschrijft de ontwikkeling van Indië, met het jaar 1814, toen de kolonie onder het bestuur van Nederland kwam als uitgangspunt. De eerste Nederlanders, die toen arri veerden met de Commissie-Generaal stonden nog onder de invloed van de ideeën van Jean Jacques Rousseau met zijn idealen van 'nobele wilde' en die van de Verlichting en de Franse revolutie: 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap'. Maar al snel bracht de benarde economische toestand van het vader land de machthebbers ertoe, Indië als een mogelijke bron van inkomsten te zien voor Nederland. Daarbij heeft 'het belang van de inlander' toch steeds een rol gespeeld, gemeend, bewust of niet. Het eerste hoofdstuk 'Wat was Indië?' geeft al direct een indrin gend beeld van het bestuur en de ontwikkeling van de samenle ving daar, met de merkwaardige tegenstelling tussen een zwak en verdeeld Nederlands staatsbestel en het strenge centralisti sche bestuur van Indië. Het beeld dat Van Doorn geeft van de verschillende bevolkingsgroepen is dikwijls verrassend en intri gerend. Nadat in het begin door Jan Pieterszoon Coen de vesti ging als 'blijvers' van Nederlanders werd aangemoedigd, wordt de komst van deze mensen na 1814 ontmoedigd en verhinderd, omdat het gouvernement, met de geslaagde revoluties in Amerika voor ogen, hen als een mogelijke bedreiging ziet voor 'het gezag'. Ook tegenover de grote groep van Indo- Europea nen staat men daarom zeer verdeeld, waarbij men dat deel dat Transport in Indië Foto: Moesson 'afzakt', d.w.z. dat deel dat integreert in de inlandse bevolking liever negeert en vergeet. Dat bleek vooral later, tijdens de crisis na 1930. Voor de uitgezonden Nederlanders (die men 'volbloed' noemde) werd een steunregeling voor werklozen geschapen, Indo-Europeanen werden óf afhankelijk van charitatieve steun der kerken óf men nam aan dat de 'afgezakte' groep wel door de inlandse gemeenschap zou worden opgevangen, terwijl toch ook de inlanders zwaar door de crisis waren getroffen. Chinezen werden enerzijds beschouwd als ijverige, sterke wer kers en anderzijds gevreesd als 'arglistige, sluwe, ondoorgron delijke wezens, sterk aaneengesloten met bedreigende gehei me genootschappen'. Daardoor waren het juist deze mensen die bij onlusten het slachtoffer van beide zijden werden. Als oud-bestuursambtenaar was ik geboeid door de historie van de opleiding en positie van deze eerst zeer invloedrijke groep. De V.O.C. had deze functionarissen natuurlijk niet nodig gehad. Zij had behoefte aan kooplieden, klerken, zeelui en soldaten. Maar toen Nederland Indië als kolonie overnam van de Engelsen, ontstond die behoefte er wel. Omdat men Indië wilde 'openleggen', was een van de eerste taken een technische: wegenaanleg, bruggenbouw, havenaanleg en irrigatie (en pas veel later spoorwegaanleg). Vandaar de grote invloed die genie officieren op dat gebied krijgen en de technische opleiding van de K M A. in Breda op de opleiding van de bestuursambtena ren. Al werd de opleiding van de bestuursambtenaren in 1843 naar Delft verplaatst, nog steeds met de nadruk op bepaalde technische vakken, de invloed van de genie-officieren groeide sterk. Pas laat kwam de stroom naar Indië van ingenieurs op gang, die de bestuursambtenaren zouden verdringen in de tech nische sector, maar niet dan na veel strijd en rancune. De oplei ding van de B.B'ers kwam pas in 1932 aan de universiteit in Leiden en later ook in Utrecht, waarbij het technisch karakter van de opleiding volkomen verdween. Zeer verrassend en inte ressant zijn de paragrafen over de Preanger, het gebied vlakbij de hoofdstad Batavia. Daar was de vestiging van Europeanen en Chinezen tot 1871 verboden. De belasting en verplichte leveranties werden uitsluitend door inlandse hoofden opgelegd en geïnd. Maar als in genoemd jaar het land wordt opengesteld stromen dan ook de genoemde groepen binnen en komt het land tot grote bloei, vooral wat de theeondernemingen betreft. Men krijgt de neiging ook uit dit gedeelte grote stukken samen te vatten, maar dit boek is zo rijk aan gegevens en ideeën, dat er geen beginnen aan is. Uitvoerig gaat Van Doorn ook in op de eindstrijd, waarvan hij een helder en overtuigend beeld geeft. Hij geeft daarbij grote aandacht aan het noeste werk van de plan ters en hun dappere strijd om vol te houden, ook toen hun leven onmogelijk werd gemaakt, tot de grote exodus in 1957, toen alle Nederlanders het land moesten verlaten. 'De laatste eeuw van Indië' is een uitstekend boek. Ik zou willen, dat dit boek in han den kwam van allen die Indië hebben gekend en van iedereen die in het land en haar geschiedenis is geïnteresseerd. C. van Heekeren 43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 43