Mw. E.P. Salomonson Mijn moeder heeft ons het verhaal ontelbare keren verteld en iedere keer weer luisterden we met rode oortjes, want we konden er maar geen genoeg van krijgen. Deze geschiedenis speelde zich af in de naoorlogse dagen van 1914-1918, toen Indië geteisterd werd door een griepepidemie. Het was een ware gesel, en rijk en arm moest er aan geloven. In die dagen woonde mijn moeder, een jonge weduwe, bij haar schoonzusje in. Ze woonden in Malang in de Boldistraat, ofwel Gang Boldi. Mijn tante was verpleegster en mijn moeder werkte in de apotheek. Op het hoogtepunt van die vreselijke ziek te kwam men handen te kort en vroeg men mijn moeder om hulp. Ze was niet gediplomeerd, maar doden afleggen kon ze wel en zodoende moest ze iedere dag op pad, wan neer er een dode was. Zo kwam ze bij een wat ouder gezin waar het enig kind, een dochter, ten prooi aan de griep was gevallen. Het was vreselijk om het verdriet van die ouders te zien! Ze waren ontroostbaar. Het hele huis was in diepe rouw gehuld. Zelfs de bedienden waren niet weg te slaan van de sponde waarop het jonge meisje opgebaard lag. Vooral toen de kist kwam en het meisje gekist werd, kwam iedereen van de non huilend afscheid nemen. Zelfs de tuinjongen, Paiman. Hij kwam als laatste aan de kist en bleef heel lang naar de dode staren, dit niet uit weemoed of iets dergelijks, maar zijn ogen vergastten zich aan de juwelen die ze droeg en waarmee ze kennelijk begraven werd! Een plannetje rijpte in z'n hoofd. Toen de begrafenisstoet zich in beweging zette was Paiman ook van de partij, wat men zeer sympathiek van hem vond. Uit eerbied liep men achter de stoet die stap voets naar 't kerkhof ging. Op de plaats van bestemming gekomen prentte onze jonge huichelaar zich de weg naar 't graf goed in z'n misdadige koppie en maar hij was ver baasd een tombe te zien. Dit vergemakkelijkte z'n planne tje immers. Op de terugweg vroeg hij permissie om even wat privézaakjes te doen. Hij zou na plus minus een uur tje wel thuis zijn. Dat was hij ook, maar had toen een tasje bij zich die hij snel tussen zijn spulletjes verstopte! 's Avonds ging iedereen op tijd naar bed, behalve de bedroefde ouders die in de afgesloten huiskamer bij elkaar zaten te treuren om hun enige lieveling. Zodoende zagen ze de schelm niet die heel behoedzaam de tuin uit liep richting kerkhof. Met rappe benen spoedde hij zich naar de plek waar 'rijkdom' hem toelachte en geen setan hield hem tegen toen hij bij de tombe kwam. Snel nam hij enig gereedschap uit zijn tasje en bewerkte hij de schar nieren in de deur. Na lang zwoegen zwaaide de deur ein delijk open. Nu nog de schroeven van de kist! Hij stak voor hij begon een stompje kaars aan, en al ras had hij de schroeven los. Een rilling kroop over zijn rug, maar hij vermande zich, want op een christelijke begraaf plaats zijn geen setans. Zijn angst gleed meteen weg toen hij de prachtige briljanten zag die het meisje droeg. Eerst de ketting met markieshanger eruit, dan de oorknoppen en de massief gouden armbanden, en als laatste de prachtige ring met ontelbare steentjes. Maar dat ging moeilijker dan hij dacht! Hij trok uit alle macht. Nog een keer en nog een keer, maar o schrik, bij zijn laatste ruk kwam het meisje overeind en staarde hem aan! 'Ampoen, ampoen!', gilde onze Paiman naar het vermeende spook en rende weg! Het meisje was dus schijndood en wandelde het Kerkhof uit en de straat op! Het was inmiddels vroeg in de ochtend geworden, er waren al een paar dogkars op straat. Ze hield er ééntje aan en liet de slaperige dogkarvoerder haar naar het huisadres brengen. Men was ook al reeds wakker bij haar thuis, maar toch verbaasd wie er zo vroeg aan de deur kwam!! U raadt de uitbundige blijdschap wel, waarmee het dood gewaande kind werd binnengehaald. De dogkarvoerder werd vorstelijk beloond, en de ouders van het meisje hebben hemel en aarde bewogen om die reddende engel, Paiman, te vinden. Maar die werd, sayang voor hem, nooit gevonden. Paiman 8 Illustratie: J. Poirrié

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 8