tuin bracht de jongen ons naar de plek, waar de kali inderdaad uitmondde op zee. En wij zagen de achterkant van wat eens ons oude huis aan zee was geweest. Maar wat beduidde die omheining met hoge hek ken en prikkeldraad? De jongen vertelde ons, dat twee jaar geleden het gouverne ment dit had gepacht. Hij leidde ons nu terug naar de verharde kampongweg. Daar zagen wij tot onze opluchting weer de fabriekspijp. Dit was rijksgrond. Er stond een botenfabriek. Ik herkende nu het ter rein, dat door polisi werd bewaakt in een wachthuisje bij de poort van dit complex. Aarzelend traden wij het hek binnen, dat op een kier stond en werden meteen door de polisi tegengehouden. Met ingehouden emoties en schrille stemmen verklaarden Maja en ik dat wij hier hadden gewoond. Wij keken rond. Waar stonden de flam boyants? Waar de groene regenbomen met de armlange vruchtdozen, waarvan de bevolking de binnenkant at uit armoede? Waar waren de loodsen? 'Mana laut?' vroegen wij weer beduusd. De polisi wees: afgeschermd met een drie meter hoge ijze ren schutting. Links herkenden wij de drie huizen, het laatste het toenmalige 'onze'. De fabriekshal vol keurig geverfde rompen van boten op benzineblikken gezet! Verder alles kaal. Herinneringen overspoelden mij en trokken mij het verleden in. Hier stonden wij dan op de kale vlakte met de verroeste ijzeren omheining. Er zaten gaten in, waardoor even de zee was te bespeuren. Over de geasfalteerde weg lie pen wij naar het laatste huis, dat nu 'Kakap!' heet. Eens bloeiden daar de vijgebomen en een regenboom, die zijn schaduw over de tuin vlijden als een para sol en waaronder Maja en ik plaatjes draai den op onze oude grammofoon. Hier draaf de Skippy blaffend naar de bal. Dan ren den Maja en ik naar de lonkende golven van de zee en doken het zilte water in. Nu stond ik in de brandende zon en keek naar het huis, dat ik had lief gehad. De vage herinnering is mooier dan de werkelijkheid. Het huis staat er nog met dichtgeslagen ramen te dromen, maar onbewoond, als smachtend naar mens en kind. Alle heer lijkheid van de blauwe zee wordt door ver roeste ijzeren golfplaten afgeschermd. Maar daarboven gloren majestueus de bergtoppen van Bali, waarop de goden wonen en er blijven vertoeven, ook al na de hete strijd van Japanners en politionele acties, van opstanden en moorden, van presidents-wisselingen en machtsvertoon. Hier hoorden wij dat wij het kamp inmoes- ten en in dit huis pakten wij de koffers in met al onze geliefde spulletjes, de boeken die wij nooit konden missen, het Vicky Kaulbach SUKOWIDI Tijdens de overvaart met de ferry van Gilimanuk naar Ketapang zagen wij in de verte Oost-Java opdoemen, ons reisdoel, onze eerste pleisterplaats opgetast met bergen herinneringen. Ineens gilde Maja het uit en wees in de verte naar een fabriekspijp, die uittorende boven het wilde groen. 'Kijk, kijk,' gilde zij, 'de fabriekspijp van Sukowidi...' De volgende dag zochten wij naar de plaats, waar wij onze laatste gelukkige weken voor de kamptijd hadden doorge bracht. In mijn herinnering zat ik opnieuw in de dogcar die vanuit het station via de aloen-aloen naar Sukowidi reed. Nooit zal ik de eerste aanblik van Sukowidi verge ten, waar de flamboyants bloeiden. Verderop een kathedraal van groene regenbomen. Aan het eind gloeide een saf fieren juweel: Straat Bali, de diepblauwe zee met daaromheen de Balische bergen, waar de goden nog tronen. Dat alles over goten met goud van de dalende avondzon ...ongelooflijke aanblik. Wat vonden wij? Na een moeizaam zoe ken naar de ingang van de zijweg, alleen uitgebreide kampongs. Wij reden te ver door. Totdat ik mij herinnerde dat wij over een kali reden en dan direct linksaf sloe gen. Maar wat was dit? Een kale, half ver droogde grasvlakte. Wij begonnen, terug gekeerd, weer eerst de kali te zoeken, nu een uitgedroogde bedding met ronde ste nen. Daar vonden wij de totaal verwaar loosde besaran terug met kapotte deuren, die scheef aan hun hengsels hingen; bemoste trappen en lepreus uitgeslagen muren...ontoonbaar verval. Toch bewoond! Een jongen stond ons aan te gapen. 'Di mana laut?' (waar is de zee) vroeg ik en hij wees naar de rivier. Dwars door een pisangaanplant en ketella- Zijkant van het huis in Sukowidi (foto: Vicky Kaulbach) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 17