werd de groene deur geopend. Of wij nog
iets wilden? Een glaasje water. Het werd
me eerbiedig gebracht. Ichikawa zagen wij
niet meer, wantWij zaten al een week in
de cel toen ineens overdag geroepen
werd, veel lawaai, voetgestamp, harde
bevelen. Mattie de Wolf had ons net de
rantang met heerlijke kip gebracht en wij
aten de verrukkelijke roti koekoes, toen
onze groene deur werd opengesmeten. Wij
moesten de cel uit. Nu was dét nu juist de
aanleiding om ons dus lijfelijk te dwingen
mee te gaan. Wij weigerden dus. Wat was
het geval? Er kwam hoog bezoek en wij
moesten worden geïnspecteerd. Wij
schudden ons hoofd; hoeft niet, vertel de
officier maar dat wij onschuldig hier zitten.
Door het gat in groene deur zagen wij dat
een hoge Samurai-officier, te herkennen
aan het mooie slagzwaard aan zijn zijde
plus de distinctieven op kraag en schou
ders, salueerde voor Matsuda. Een lange
rij soldaten, politiemannen en gevangenen
stond aangetreden voor hem. Langzaam
liep hij langs de rij, keek enkele malen naar
onze dichte deur. Later hoorden wij, dat hij
een prins van keizerlijke bloede was. Aan
hem hebben wij waarschijnlijk ook te dan
ken dat wij op 28 april werden vrijgelaten.
Op 28 april, de dag voor Tenno Haika, de
verjaardag van Hirohito, Keizer der
Japanners, was het rumoerig in de kazer
ne. Er liepen veel mensen in en uit de
tangsi. Die zaterdagavond heerste er
opnieuw een commotie met rauwe beve
len, autogeraas. Alweer verscheen de licht
straal in het smalle hoge tralieraam, dat
immer onheil voorspelde. Ook ditmaal
gebrul. De wacht naast onze cel in het
wachtlokaal trad met voetengestamp op
het plein aan. Onze deur werd plotseling
opengesmeten. Oh, mijn hemel! Daar had
je het! Nou zouden wij eruit gesleurd wor
den! Autoritair gebaar van de comman
dant: de cel uit en direct! Ajo, lekas!
Onwillig traden wij de cel uit in het stikke-
donker. Neen, de afnemende maan stond
aan de hemel. Het moest dus al over mid
dernacht zijn. Tot onze verbazing zagen wij
voor de cellen een troep Hollanders staan,
in shorts, sommigen met sloffen aan, ande
ren half versuft in nachtkledij. Eén vroeg
ons - 'hoe komen..' maar werd meteen tot
zwijgen geslagen door de agent. Maja en
ik werden naar het wachtlokaal naast onze
cel gebracht. Daar werden twee banken
naast elkaar gezet.
'Tidoer!' (slaap!) wees de agent ons.
Natuurlijk sliep ik de hele nacht niet. Maja
sliep zo nu en dan terwijl de muskieten om
ons heen jankten. De hele nacht kwamen
vrachtauto's met mensen aan, die in de
cellen werden gestopt. Wij begrepen er
niets van.
Ochtendgloren. De wacht werd afgelost.
De vrouwelijke mandoer bracht ons naar
de put en de hurk-wc. Koppie toebroek.
Onzekerheid. De vrouwelijke mandoer
boog zich naar ons toe. 'Lepas' fluisterde
zij. 'Vrij?' 'Vrij?' Helemaal niet! Wij zaten
nog altijd in de tangsi gevangen. Daar ver
scheen de commandant van de polisi en hij
lachte vriendelijk. Matsuda verscheen en
boog voor ons. Wij bogen beleefd terug.
Niemand sprak, ledereen zweeg. Tot in de
late ochtend een dogcar verscheen met de
gouverneur van het gewest, een Javaan,
die ons meedeelde dat wij vrij waren en dat
de familie De Wolf ons wilde huisvesten -
zolang. Hoelang? Pergi papa? Neen, neen,
nog niet. Eerst maar goed uitslapen.
Dat deden wij. In de namiddag arriveerden
wij op de aloen-aloen waar de De Wolfs
woonden. Mattie was half Japans. Haar
moeder was een Japanse, die als 'bini'
getrouwd was geweest met een tabakker
uit Deli. Dat was in de jaren twintig usance.
De employé's konden van hun salaris geen
vrouw onderhouden, kregen dan een
Japanse toegeschoven, goedkoop en
bovenal trouw. De De Wolfs waren lieve
mensen. Een jong getrouwd stel met een
jongetje Wimmie. Dat kon de 'R' niet zeg
gen. Als zijn vader, die een snor droeg
vroeg, wét hij onder zijn neus droeg, sprak
het ventje lispelend 'mijn vader heeft een
snolletje...' Maja en ik konden er toen niet
om lachen, zoals de anderen wel deden. In
dat huis zaten namelijk niet alleen de De
Wolfs, maar ook de Japanse moeder die
het voor het zeggen had en meteen de
pest kreeg aan Maja, die samen met mij bij
haar in het dubbele klamboebed werd
gestopt. Maja woelde als een woesteling.
De eerste nacht sliepen Maja en ik achttien
uur achter elkaar. Wij waren niet wakker te
krijgen.
In dat huis woonde ook de familie
Bergmans met vier dochters. Later kwam
daar Ma Braks bij, wier man, administra
teur op een koffieonderneming juist was
opgepakt. Zij leed aan epileptische aanval
len. Het huis was ruim en groot met vele
kamers. Weldra kregen Maja en ik een
kamer samen met mevrouw Braks. Elke
avond dronken wij de theepot leeg. Maja
kreeg er drie lepels suiker in. Op een nac
werd ik gewekt door een hels lawaai van
vallende meubels. Wat bleek: Ma Braks
was gevallen. In de donkerte zocht zij naar
het stilletje in de hoek, maar kon het niet
vinden. Het hele huis werd erdoor wakker,
snelde toe, maar gelukkig mankeerde Ma
Braks niets. De boel werd opgeruimd. Al
die tijd sliep Maja door het heidense lawaai
heen.
Ja, wij kwamen vrij, waarschijnlijk door toe
doen van die prins, maar ook was onze
vrijheid te danken aan de bemoeienissen
van Pappie. Toen Ferdinand alleen in
Malang arriveerde, trachtte hij de meisjes
vrij te krijgen. Samen met Griet Vroom,
wier dochter ook ontvoerd was en die in
Bondowoso in het bordeel terecht kwam,
stelde hij een petitie op voor de comman
dant. Want wij, Maja en ik, stonden op de
lijst van geinterneerde vrouwen en wij ont
braken nu in het kamp. Ook werd het
Koffiefonds gealarmeerd. Wie het wilde
weten, vertelde Pap alles. Ook Nancy
droeg haar steentje bij. Zij hoorde het via
een briefkaart.
In het begin van de kamptijd was Malang
met prikkeldraad verdeeld in wijken. De
blanda's konden nog vrij reizen, tenminste
als je een permit had. Op het onheilsbe
richt spoedden Nancy en Gonny zich naar
Malang, hoorden het verhaal, namen de
trein van Malang naar Soerabaja. Aldaar
aangekomen vroegen zij het hoofd van de
Kempetai te spreken. Uiteraard een
gevaarlijk karwei, wat zij niet wisten! Maar
in deze tijden wordt men moedig. Deze
twee moedige vrouwen werden naar een
huis verwezen, waar zij een Indonesische
politie-officier ontmoetten, aan wie zij het
verhaal vertelden. Hun zusjes waren opge
pakt door de Kempé in Banjuwangi zonder
een vergrijp begaan te hebben, dan alleen
dat zij jong waren en van vrouwelijke
kunne. De officier kon hen geen toezeg
ging doen, maar wilde het wel voorleggen
aan de betreffende instantie.
(wordt vervolgd)
Maja Kaulbach
18