Lokkend roept rechts van ons het dichte
woud en de groene heuvel van het reser
vaat waarheen we straks nog een tweede
tocht zullen maken. Wanneer we op dit
reservaat uitkijken vragen we ons af wat
nu eigenlijk de rol en het doel zijn van
reservaten en botanische tuinen.
De botanische tuinen zijn de etalages van
het vak plantkunde, zo leerden wij vroe
ger op school. De tuinen kunnen helpen
bij het leveren van kweekmaterialen, nu
vooral van sierplanten, echter vroeger
ook van cultuurgewassen; de botanische
tuinen van Bogor en Cipanas zijn er typi
sche voorbeelden van. Deze tuinen ont
wikkelden zich tot een uitermate belang
rijk centrum van botanisch onderzoek.
Met het op grote schaal verdwijnen van
natuurlijke vegetatie en de algemene ver
arming van de flora in grote gebieden van
Java (en de wereld) hebben de botani
sche tuinen er sinds de vorige eeuw een
geheel nieuwe betekenis bijgekregen; ze
worden steeds meer - tezamen met spe
ciaal beschermde natuurgebieden -
reservaten waar men collecties aanhoudt
van genetische variabiliteit. Deze collec
ties zijn potentieel belangrijk voor het
kweken van nieuwe landbouw- en tuin-
bouwgewassen bijvoorbeeld door krui
singsprogramma's met deze in de natuur
verzamelde verwante soorten of rassen.
De natuurreservaten Cibodas, grenzend
aan de botanische tuin van Cibodas, en
zoals die bij Pangandaran zijn ecologi
sche tuinen. Daar is een stuk oorspronke
lijke vegetatie toegankelijk gemaakt voor
publiek. Planten en dieren kunnen daar
worden bekeken in hun authentieke
milieu en in hun relatie tot elkaar. Zulke
gebieden zijn veel goedkoper en veel
gemakkelijker te onderhouden - want de
natuur doet het meeste zelf - dan het
'levend museum' met een muur of hek
eromheen, waarbinnen de ruimte wordt
leeggemaakt en vervolgens opgevuld met
planten. Uit de reservaten komen de
zaden, stekken en kiemplanten van de
zogenaamde kleine bosprodukten van
nuttige, bijvoorbeeld medicinale planten.
Men moet deze uitzetten op plaatsen ver
van de reservaten zodat de bevolking er
geen weet van heeft dat deze geld kun
nen opbrengen - want dan zou zo'n
reservaat in een mum van tijd leegge
roofd zijn.
De reservaten zijn vaak de laatste restan
ten van het regenwoud, zowel laagland
als hoogland; de ontbossing van het
regenwoud heeft op zich al kwalijke
gevolgen gehad voor de mensheid,
alleen al wanneer we denken aan het
ontstaan van nieuwe virusziekten, zoals
het HIV. Virussen en andere infectueuze
organismen krijgen door de ontbossingen
en aanleg van wegen kans zich naar
bewoonde gebieden te verspreiden.
Wetenschappers denken dat de zoge
naamde nieuwe virussen, die bij de mens
ontstaan, in werkelijkheid oude virussen
zijn, die reeds eeuwenlang bij diersoorten
habiteerden (woonden). Zo zouden gele
koorts en HIV afkomstig zijn van apen. Op
Nieuw-Guinea (Irian Jaya) dat voor 70
bedekt is met oerwoud worden nu proe
ven genomen om deze theorie te toetsen.
We lopen eerst een eind het Ooster-
strand af, dat bezaaid is met klapperbo
men, die de copra oplevert, de gedroog
de kern van de kokosnoot, waaruit op
grote schaal olie wordt bereid. De
klappercultuur draagt in sterke mate bij
tot de volkswelvaart in de kuststreken.
Wanneer we langs en door een der
hotels lopen - het is in Pangandaran zeer
stil in dit jaargetijde - zien we dat hier een
kamer gereserveerd is voor Ratu Loro
Kidul, die vaak wordt gebruikt als medita-
tieplek voor allen die in haar geloven.
De bouwers van het Samudra Beach
Hotel in Pelabuan Ratu (vroeger de
Wijnkoopsbaai) hielden geen rekening
met de vorstin en het hotel heeft dan ook
- zoals boze tongen beweren - alleen
maar ellende gekend als gevolg van deze
verwaarlozing. Het kolossale hotel, dat
het toerisme als grote bron van zijn
inkomsten zag, is een financiële misluk
king gebleken.
Het honderd meter hoge centrale plateau
van het natuurreservaat is duidelijk zicht
baar. In feite dankt het zijn status van
wild- en natuurreservaat aan het ban-
tengvee dat er in 1921 door Europese
jagers werd uitgezet. De dieren, nauwver-
want aan de tamme Javaanse karbouw,
hebben prachtige horens en zeer mager
vlees en zijn daarom zeer gewild. Voor
een groot deel zijn ze echter van het
schiereiland verdwenen door het verloren
gaan van de grasvelden door de vulkani
sche as na de uitbarsting van de
Galunggung in 1982 en de grote droogte.
De Bibos Javanicus, zo is de Latijnse
naam, komt vrijwel alleen nog voor in wil
dreservaten van Ujung Kulon en
Pangandaran op West-Java en Baluran
op Oost-Java.
Van onder een rots bij de Cirengganisgrot
stroomt bronwater, daarachter is de
plaats van het woud waar de kalongs
overdag hangen, 's Avonds zagen we ze
in horden komen aanvliegen richting
Pangandaran op zoek naar voedsel. In
een hoek van het reservaat liggen de res
ten van een hindoetempel, compleet met
stier, herinneringen aan de vroegere
heersers van het Sundanese koninkrijk
Galuh, waarvan de hoofdstad, nu Karang
Kamulyan, bij Ciamis lag, bij de samen
vloeiing van de rivieren de Citanduy en
Cimuntar. Wanneer dit rijk Galuh heeft
bestaan is onduidelijk, waarschijnlijk zo'n
ruim duizend jaar geleden. Het is trou
wens bij benadering niet te zeggen wan
neer de Hindoe-Javaanse rijken zijn ont
staan.
In een andere hoek staat een Japanse
betonnen bunker, een relikwie van een
niet zo roemrijk verleden.
En dan zijn er nog de bewoners van het
reservaat: snelle eekhoorns, strijdlustige
grijze Javaanse langstaart makaken, van
wie één ons trachtte aan te vallen, hoel-
mannen, voornaam gekuifd en fijne zwar
te en witte vlinders.
Het doet wat vreemd aan om langs de
smalle bospaden kleine groepjes vegers
de paden te zien vrijhouden van bladeren
en de paadjes netjes afsteken. We zagen
dit ook in de plantentuinen van Bogor en
Cipanas, maar dat zijn dan ook nette tui
nen, maar hier in een wild- en natuurre
servaat?
Bij de uitgang zien we nog een aanplak
biljet dat de aandacht vestigt op de
bescherming van het wildleven in het
reservaat met tekeningen erop van apen,
bantengs, herten, vogels en zowaar een
tijger. Dit laatste moet een vergissing zijn:
tijgers komen hier niet (meer) voor.
Dit was mijn Java-dagboek. Ik zou er nog
heel, heel veel, over kunnen schrijven,
maar een ander die er nooit is geweest,
zal Java niet kunnen vatten door deze
woorden. Hoe je er ook over schrijft of
praat, een ander kan niet begrijpen hoe
het is, hoe Java is. Ik zou het willen ver
gelijken met een poging een Eskimo die
nooit van de Pool is weggeweest, uit te
leggen hoe een olifant is. Je moet zo'n
dier zien, horen, voelen, ruiken, dan pas
weet een Eskimo hoe een olifant is. Zo
moetje ook Java zien; de vlaktes, de
wouden, de bergen, de planten, de kunst,
de huizen, de desa's en de mensen; je
moet het klimaat voelen beneden en
boven in de bergen; je moet het land, de
bloemen, de vruchten, ja al zijn geuren
ruiken.
Java, de wondertuin van de aarde, zijn
blauwe bergen en de blauwe zee erom
heen. In het noorden de Java Zee, rechts
de straat Bali, links de straat Soenda, in
het zuiden de Indische Oceaan, zoals het
staat op de kaart in mijn kamer. Multatuli
sprak destijds over dit land met grote eer
bied en liefde: Insulinde, het prachtige
rijk, dat zich daar slingert om de evenaar,
als een gordel van smaragd.
Java wordt dan wel eens genoemd: des
gordels gesp. Dat mag toch nog steeds
worden gezegd? Java is de gesp van de
gordel van smaragd; het is het kunstig
sluitstuk, dat in de diepgroene gloed van
Pasundan de warme fonkeling van zijn
vulkanen en de schittering van zijn tem
pels vat.
Vaarwel mijn zonneland, mijn zonne-
land vaarwel!
27