INDISCHE JAREN MALANG, 15 MEI 1943 (VEEL 3) door F W. Kaptijn 11 Van Imhoffstraat in Malang Gelukkig hield dit geen stand, ieder zocht zijn oude vrienden weer op en verhuisde naar zijn eigen stekje. Dumoulin ver dween weer maar niet voor dat hij een uitgesproken politieke groep Indo's tot een soort kamppolitie had aangesteld. Dit groepje was dadelijk bekend en iedereen hield gewoon zijn mond wanneer ze in de buurt waren. Ze deden zo'n beetje dienst aan de poort wanneer Sukihara er niet was. De Japanse commandant moest niets van dit soort mensen hebben. Het was ook niet erg duidelijk wat hun taak eigenlijk was. Ze hielden voeling met Dumoulin en kregen af en toe wat van hem te horen. Men hield zich gewoonlijk afzijdig, trok de schouders op en speelde bridge, luister de naar muziek of dronk wat in de recre atiezaal. Die zaal was door deze groep behangen met leuzen. In het Maleis stond er 'Eén kleur één volk' en 'Weg met joden en vrijmetselaars'. Er stonden Japanse vlaggetjes in vazen bij de toog, te gezichten en klonk enig gemompel. De jongens keken elkaar vragend aan en begrepen er nog niet veel van. Vanuit z'n kantoor kwam Sukihara aanstappen in gezelschap van vier andere officieren en een tiental Javaanse politieagenten. Eén van de vreemde Japanners klom op de verhoging van waar hij de groep van zo'n man of vijf-zeshonderd kon overzien. Fred merkte zachtjes tegen zijn maat Janus op dat-ie nog niet vaak zo'n rot- smoel had gezien. Intussen waren in het Japans bevelen gegeven die ze nu wel kenden zoals 'jutseki' voor 'geef acht' en zo stonden ze allemaal keurig in de hou ding. De vreemde Japanner begon te schreeuwen met vertrokken gezicht en wenkte dat de tolk het zou vertalen. Hij bleek gevochten te hebben bij de Tjiaterpas en een Hollandse kapitein, die zich overgegeven had, verzocht om toch vooral de Nederlandse vlag niet te ver scheuren maar te verbranden. Dat had-ie toegestaan! En hier in dit kamp waren Japanse vlaggetjes verscheurd en in de prullebak gevonden! Wie had dat gedaan? Ja, wie? Fred hoor de voor het eerst dat er met die vlagge tjes iets was gebeurd en vroeg of Janus er iets van wist? Die keek al even beduusd als Fred. Neen, geen enkel ver moeden. Bob had wel iets gehoord. De z.g. politiejongens zouden wel eens wil len zien wat er gebeurde als die vlagge- maar daar keek iedereen overheen. Ook op 21 augustus 1943 was het de meesten niet opgevallen dat er iets aan de hand was met die vlaggetjes. Fred was op het 'veld' en hoorde de gong aan de poort gaan ten teken dat ze zich ver zamelen moesten. Om tien uur? Benieuwd naar wat ze te horen zouden krijgen spoedde hij zich met zijn vrienden naar het grasveld waar ze zich in gelid opstelden. Hier en daar zagen ze bedruk- tjes verdwenen. Tegen de bezwaren van Fred en z'n andere kornuiten in stapte Bob dapper naar voren om dit onwaar schijnlijke verhaal aan de Jap te vertellen. Het wekte alleen maar de woede op van deze officier. Een paar politiemannen en 'helpers' geleiden Bob naar de T-vormige balken waar de waslijnen aan bevestigd waren. Hij werd uitgenodigd om op een stoel te klimmen, z'n polsen werden op z'n rug vastgebonden en het touw gooi den ze over de dwarsbalk. Ze schopten de stoel onder hem vandaan en daar bungelde hij hulpeloos en met een van pijn vertrokken gezicht. Ontzet zagen ze dit schouwspel aan en Fred voelde voor het eerst een grote angst opwellen. Steun zoekend keek hij opzij naar Janus die net zo benauwd keek en Theo aan de andere kant had al z'n stoerheid verloren. Met trillende onderlip keek hij naar hun aller vriend Bob die nog steeds geluidloos aan z'n polsen hing, de rug gekromd om niet door de schouders te gaan. De Jap, die Giguchi bleek te heten, schreeuwde weer en de tolk vertaalde zo goed mogelijk. Als er geen daders beken den zouden ze allemaal gestraft worden. In het Maleis klonk het: 'Satoe salah, semoea salah.' Uit de gelederen van de vroeger welgestelde middenstand klon ken smeekbeden met van angst trillende stemmen. 'Toe nou, jongens, wie het weet moet het zeggen, die is geen verra der!' Fred en Janus keken elkaar aan en glimlachten minachtend. Zij waren ook bang, maar daarom zouden ze nog geen namen noemen! Iemand had de Jap wijsgemaakt dat het best de jongelui konden zijn geweest die in hun domheid misschien per ongeluk tij dens het bridgen zo'n vlaggetje als notitiebriefje hadden gebruikt en wegge gooid. Daar ging hij onmiddellijk op in. De jongens-officieren moesten meteen in de z.g. voorligsteun en mochten alleen op de handen en de tenen rusten! Deze hele boze droom verliep volgens een boosaar dig plan. Zodra de jongens in voorlig steun lagen begon een politieman onder toezicht van een Jap aan het begin van de rij te slaan. Fred keek eens opzij naar wat daar gebeurde. Er werd geslagen met z.g. 'oesoeks', vier bij viertjes die voor het grijpen lagen bij de ziekenboeg waar het dak werd hersteld. Die balkjes waren wel twee meter lang. Wie geslagen was diende op te staan en zich ergens anders op te stellen. Naast zich hoorde Fred doffe klappen en vroeg zich af hoe het zou zijn. Janus viel met een diepe zucht in het gras, hij was op z'n stuitje geraakt en lag buiten westen. De toezien de Jap gooide een doosje lucifers op de grond en gaf de politieman bevel z'n haar in brand te steken. Fred stootte zijn maat aan. 'Janus, Janus!' Grommend kwam Janus iets overeind, keek verdwaasd en sprong op om zich bij de geslagen jon gens te voegen. Fred was aan de beurt. Hij hoorde de balk suizen. Vlak onder z'n billen werd-ie geraakt. Het was een onwezenlijk gevoel, alsof hij naar het mid delpunt van de aarde werd gemept. Haastig stond hij na de tweede klap op en zocht z'n maatjes in de drukke onrusti ge menigte. Aan de rand van het grasveld werd de

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 11