12 Pandhuis in Malang oude Krijnen, een 'donkeyman' van de Grote Vaart, gemarteld met de z.g. water proef. De man sprak geen Maleis en had per ongeluk 'ja' gezegd op een dubbel zinnige vraag van een van de politiejon- gens. De wildste geruchten deden inmid dels de ronde. Er waren wel vlaggetjes verscheurd, geen vlaggetjes, dit was een wraakactie van de politiejongens, van Du- moulin, de Jap had de pest in omdat de Amerikanen al zo dichtbij waren. Het duurde inmiddels uren. Er was geen eten of drinken. Bob was afgevoerd naar de ziekenboeg met een ontwrichte schouder. Het was nog niet afgelopen. Er zou nog meer geslagen worden verzekerde de Jap. Net zo lang tot ze een bekentenis hadden. Of beter nog, twee! De mannen en jongens moesten zich opstellen in lange rijen achter elkaar. Vier rijen bange mensen. Elk van de vier Japanse officie ren was voorzien van een namaak samu- rai-zwaard van bamboe. Daarmee haal den ze uit. Op de dijen. Het veroorzaakte een scherpe pijn en gemene striemen waar bij enkelen het bloed uitsiepelde. Tegen de schemer bemoeide Sukihara zich er mee en mocht het keukenperso- neel voor eten gaan zorgen. Giguchi hield nog een tirade en beloofde dat-ie de vol gende dag terug zou komen, net zo lang tot de daders bekend waren. Uit de cel bij de poort klonk gebrul en gekreun. Krijnen werd daar nog steeds gemarteld. Fred kon het niet aanhoren en spoedde zich naar de slaapzaal zodra ze konden inrukken. Zelfs 'Tarzan' kon niet veel troost brengen. Na een haastige avondboterham zaten ze bedrukt bij elkaar. Er klonken sloffende soldatenlaar zen uit het donker. Verschrikt sprong iedereen op. Het bleek Itoh te zijn, een niet onvriendelijke Japanner die zij het 'Joodje' noemden vanwege zijn fraai gekromde neus. Hij liet de jongens aan treden voor hun eigen slaapzaal. 'Hebben jullie het gedaan?' vroeg hij streng. 'Tida toean, tida, betoel tida!' Ze verze kerden hem bij hoog en bij laag dat zij het niet gedaan hadden. Langzaam liep de man langs de rij jongens, leder van hen keek hij diep in de ogen. Hij herhaalde bij elk van hen de vraag, knikte, zei dat-ie hen geloofde, liet de jongen omhoog kij ken en gaf hem een tik tegen de adamsappel door z'n gespannen middel vinger vanaf z'n duim te laten wegsprin gen, een z.g. 'slentik' waarmee kinderen bestraft werden. Het deed geen pijn. Vooral niet toen hij hun verzekerde dat zij niet meer geslagen zouden worden. De volgende dag begon als gewoonlijk maar tegen tien uur kwam Giguchi op een motorfiets de poort binnen rijden. Hij groette Sukihara nauwelijks en haalde uit de zijspan een drietal zwepen van gevlochten touw. Die zette hij goed zicht baar in een emmer met water waar de 'zieken-pa' een flinke schep zout in moest doen. Even later klonk de gong voor verzame len. Het bleek dat alleen barak drie moest aantreden. Daarin bevonden zich meest welgestelden. En ook de bangsten. Een Armeense hotel-eigenaar viel op de knieën en smeekte Giguchi om hem niet te slaan. Hij had drie dochters die in de 'wijk' zaten, daar mocht Giguchi er een van uitzoeken. Snikkend v'el de man voorover en sloeg z'n handen voor z'n gezicht. Giguchi keek minachtend op dit zielige stukje westerse mens. Hij pakte één van de zwepen en beproefde het ding met kletsende slagen op de muur naast de poort. Het werd teveel voor Herman van Rhijn, een spoorwegman. Vastberaden deed hij een stap naar voren. 'Heb jij het gedaan?' Giguchi vroeg het grijnzend. 'Niemand van ons heeft het gedaan,' ant woordde Van Rhijn. 'Maar als er toch gestraft moet worden, neem mij dan en laat de anderen verder gaan.' Dit was een kolfje naar Giguchi's hand. Hij vroeg of Van Rhijn er een eed op durf de te doen dat zij niet schuldig waren. 'Direct!' antwoordde die. 'Een Japanse eed?' wilde Giguchi weten. 'Elke eed'. Giguchi gaf een brul naar de ziekenboeg. Watten en jodium moesten er komen. Grijnzend trok hij z'n samuraizwaard uit de schede en nodigde Van Rhijn uit dichterbij te komen. Met dit zwaard zou hij het topje van diens pink afslaan en met het bebloede stompje kon Van Rhijn dan z'n handtekening zetten onder z'n verklaring. Dat was een Japanse eed! Van Rhijn trok wit weg. Zoiets had-ie niet verwacht. Hij keek eens naar de angstige gezichten van zijn lotgenoten en besloot door te gaan. Juist toen de 'zieken-pa' met een armvol watten en een fles jodium aan kwam lopen verscheen Sukihara in de deuropening van z'n kantoor. Nogal kortaf sprak hij z'n medeofficier toe. Giguchi haalde z'n schouders op en stak het zwaard weer weg. De emmer met de zwepen schopte hij om. Zwaar ronkend stoof hij op z'n motor de poort weer uit. De rust keerde weer in het geschokte Marine-kamp. Niet helemaal. Kennelijk was er toch iets aan de hand, of het nu de vlaggetjes waren of wat anders, er kwam regelmatig bezoek van vreemde Japanners. Ze namen Van Rhijn ook mee en Van Dam uit de keuken. Die hadden vast iets te verbergen en daarom was Van Rhijn natuurlijk naar voren gekomen. En Krijnen bleef in de cel en werd keer op keer verhoord. Dit ging gepaard met een bloedstollend gegil. Een paar avonden later zaten wat jongens in de recreatie zaal de voorvallen van de afgelopen dagen te bespreken, telkens om zich heen spiedend wie er in de buurt was. Aan een andere tafel zaten wat ouderen nogal heftig dingen te beweren die ze toch niet waar konden maken. Verschuren, een paardefokker uit Batoe, zei duidelijk hoorbaar dat-ie het niet lan ger kon aanzien wat er aan de poort en in de cel gebeurde met die arme Krijnen. 'Hij is een zeeman die nauwelijks een woord Maleis verstaat en hij heeft niks met die vlaggetjes te maken.' Een ander suste hem en zei dat het best kon zijn maar dat-ie wel had gezien hoe Krijnen op een langwerpig stukje papier de punten had bijgehouden en dat 't mis schien toch wel zo'n Japans vlaggetje kon zijn geweest. De ruige paardefokker schreeuwde een zware vloek en keek strijdlustig om zich heen. Er waren geen politiejongens te bekennen. (wordt vervolgd)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 12